Het feit dat Baruch Spinoza (1632-1677) een Jood van Sefardische afkomst was betekent echter niet dat zijn schokkende inzichten toen gedeeld werden door de andere Joodse denkers van zijn tijd (de zeventiende eeuw) en in geen geval door de overweldigende meerderheid van de Europese Joden, want zij waren diep verontrust door zijn theorieën over over God en de Bijbel en hebben hem daarvoor in de eeuwige ban geslagen. De ideeën van Spinoza waren even onaanvaardbaar voor de gelovige Joden als voor de christenen, maar vonden hun weg via het werk van radicale denkers die zijn afrekening met de historiciteit van de Bijbel, de goddelijke openbaring en de en de mirakels als uitgangspunt namen voor hun atheïstische afwijzing van alle vormen van geloof en bijgeloof. Omdat hun atheïsme vaak gepaard ging met een repunlikeinse verwerping van het traditionele gezag van adel en monarchie, wat overigens niet get geval was bij Spinoza zelf, was de term spinozisme meer een polemische strijdkreet ten alle ondergravers van goddelijk en wereldlijk gezag dan een accurate beschrijving van hun theorieën. Vanwege de radicaliteit van hun standpunten werden deze consequente verlichtingsdenkers door bijna alle gezagsdragers en hun organische intellectuelen (dat wil hier zeggen: de traditionele theologen en ideologen van het ancien régime) heftig bestreden en genadeloos vervolgd, met het gevolg dat ze slechts indirect en in sommige gevallen pas generaties na hun dood erkenning vonden en op brede schaal invloed konden uitoefenen.
Dat deze invloed in feite tot op vandaag doorwerkt, kunnen we bijvoorbeeld meten aan de acht criteria van de radicale verlichting, zoals die door Jonathan Israel in Enlightment contested: Philosophy, Modernity and the Emancipation of Man 1670-1752 samengevat werden:
1. ze aanvaardden de filosofische (dat wil zeggen historische en logisch-mathematische) rede als het enige en exclusieve criterium van wat waar is;
2. ze verwierpen alle vormen van bovennatuurlijke invloed of beïnvloeding, magie, geesten en de goddelijke voorzienigheid;
3. ze poneerden de principiële gelijkwaardigheid van alle mensen, zowel op het gebied van etnie (ras) als sekse;
4. in de moraal verdedigden ze een seculier universalisme dat verankerd is in de gelijkwaardigheid van mensen en vooral de nadruk legt op gerechtigheid, rechtvaardigheid en solidariteit;
5. ze waren voorstanders van een allesomvattende tolerantie en vrijheid van meningsuiting, gestoeld op onafhankelijk kritisch denken;
6. ze verdedigden de persoonlijke vrijheid van levensstijl en seksueel gedrag tussen volwassenen die het met elkaar eens zijn , zodat de waardigheid en de vrijheid van de niet-gehuwden en de homoseksuelen verzekerd zijn;
7. in de publieke sfeer waren zij voorstanders van de vrijheid van meningsuiting, van politieke kritiek en de pers;
8. ze beschouwden het democratische republicanisme als de meest legitieme vorm van politiek