Sir John keuvelde nu met Benedetti en hield hem familiair bij de arm. Dit lichamelijke contact met de grote man vervulde de ondergeschikte van een verbijsterde erkentelijkheid. Net als Adrien Deume enkele weken daarvoor schreed hij, verwarde maagd, voort aan de arm van zijn aanbeden superieur, van streek door zoveel goedheid en eenvoud, trots en schaamtevol, geheiligd door de arm van zijn heer en gebieder, van tijd tot tijd zijn blik, een religieus vervoerde blik, naar de baas opslaand. Want onder zijn door eigenbelang ingegeven liefde voor de grote baas was er een andere liefde, een afschuwelijke liefde, een werkelijke en van eigenbelang verstoken liefde, de abjecte liefde voor macht, de bewondering van het vrouwtje voor kracht, een dierlijke verering.

Voor deze dierlijke verering levert zelfs het taalgebruik de bewijzen. Waarom zijn “edel” en “ridderlijk” lovende termen? Ontzag dat overgeleverd is uit de middeleeuwen. De edelen en ridders, de enigen die de werkelijke macht, namelijk die van de wapens, bezaten, waren de schadelijke elementen en degenen die doodden, dus ook degenen die ontzag en bewondering verdienden. Op heterdaad betrapt, het menselijk geslacht! Ze hebben de associatie weten te leggen tussen enerzijds fysieke kracht en het vermogen tot doden en anderzijds morele schoonheid!