Hij keek naar haar en hij wist, en nam zichzelf kwalijk dat hij het wist, wist dat ze zich schaamde, hoewel ze hier niet al te veel weet van had, zich schaamde omdat ze zojuist in de Ritz te stevig tegen hem aan gedrukt had gedanst, zich schaamde voor haar extase dat ze samen met hem naar de zee zou vertrekken, en hij wist dat ze, zodra ze deze salon hadden betreden, de onduidelijke wens had gekoesterd dit af te kopen. Afkopen was het geweest, het kijken naar de hemel, het altijd, het kuis vastpakken van zijn hand terwijl in de Ritz zo tegen hem aangedrukt, het vol ontzag luisteren naar die nachtegaal, ondraaglijk cliché en overschatte zanger. Afkopen was het, die koraal, om die zo plotseling aan de oppervlakte gekomen liefde te zuiveren, van een ziel te voorzien, zichzelf te bewijzen dat ze vol ziel was, zodat ze zonder wroeging van de vreugden van het lichaam kon genieten.