Plotseling wankelend en voelend hoe een koude in hem optrok, legde hij haar op bed, en hij strekte zich naast haar uit, kuste het maagdelijke gezicht dat nauwelijks waarneembaar glimlachte, mooi als die eerste avond, kuste de nog lauwe maar zware hand, hield hem in zijn hand, hield hem vast tot in de kelder waar een dwerg huilde, niet verheelde dat ze huilde om haar mooie, aan de poort gespijkerde en stervende vorst, haar gedoemde vorst, die ook huilde, omdat hij zijn kinderen op aarde in de steek moest laten, zijn kinderen, die hij niet had gered, en wat moesten ze zonder hem beginnen, en opeens vroeg de dwerg hem met trillende stem, gelastte hem de laatste oproep te doen, zoals het was voorgeschreven, want het uur had geslagen.