Joden in heel door de nazi’s bezet Europa moesten ter identificatie een insigne dragen in de vorm van een gele ster. De insignes waren vaak gedrukt op grof geel doek en hadden een opzichtige gele kleur.

Die gele ster, die de Ster van David voorstelde, was omlijnd in dikke, zwarte lijnen en het woord ‘Jood’ was gedrukt in nep-Hebreeuws type. In het getto van Warschau droegen Joden een witte armband met een blauwe Jodenster aan hun linkerarm. In sommige getto’s moesten zelfs baby’s in kinderwagens de armbanden of sterren dragen.

Joodse winkels waren ook gemarkeerd met een gele ster. De ster was bedoeld om Joden te vernederen en te markeren voor segregatie en discriminatie. Het beleid maakte het ook gemakkelijker om Joden te identificeren voor deportatie naar kampen. Overigens was dit allerminst een nieuw idee.

Joden etiketteren onder Islam
Al sinds de middeleeuwen hadden veel andere samenlevingen hun Joodse burgers gedwongen om badges en of gele hoeden te dragen om hen makkelijker te kunnen identificeren. Ook in het Midden-Oosten, in het bijzonder sinds de opkomst van Islam in de 7de eeuw na Chr., ontstond de (antisemitische) behoeft om Joden te etiketteren.

Joodse gemeenschappen bestaan ​​sinds de oudheid in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Tegen de tijd van de moslimveroveringen van de 7e eeuw, waren deze oude gemeenschappen geregeerd door verschillende rijken en omvatten de Babylonische, Perzische, Carthaagse, Griekse, Romeinse, Byzantijnse, Ottomaanse en Jemenitische joden.

Joden onder islamitische heerschappij kregen de status van dhimmi, samen met bepaalde andere pre-islamitische religieuze groepen. Om bescherming te genieten, om te mogen blijven leven dus, moesten de Joden (en andere niet-moslims) een bepaald bedrag betalen aan hun locale heerser. Die tax werd Jizya of Jizyah genoemd. Hoewel tweederangsburgers, kregen deze niet-moslimgroepen toch bepaalde rechten en beschermingen als ‘mensen van het boek‘.

In 850 na Chr. beval de Abbasidische kalief al-Mutawakkil (822-861) dat Joden, christenen en de rest van niet-moslims van de ahl al-dhimma honingkleurige taylasans (kappen) en de zunnar-riemen moesten dragen zodat ze duidelijk herkenbaar zouden zijn als Joden en niet-moslims. Ze moesten op zadels rijden met houten stijgbeugels en twee ballen moesten aan de achterkant van hun zadels worden bevestigd.

Ze moesten twee knoppen bevestigen op hun qalansuwas (conische hoeden) en die moesten van een andere kleur zijn dan de qalansuwa die moslims droegen. Verder moesten ze twee pleisters op de buitenkant van de toenmalige slavenkleding aanbrengen. De kleur van deze patches moest anders zijn dan die van het kledingstuk. Een van de pleisters moest vooraan op de borst worden gedragen en de andere op de rug. Elk van de pleisters moet een diameter van vier vingers hebben. Ook zij moesten honingkleurig zijn.

Wie van hen een tulband droeg, moest van een verschillende kleru zijn. Als een van hun vrouwen gesluierd uitging, moesten ze in een honingkleurige izar (grote omslag) worden gehuld. al-Muttawakkil beval verder dat ze tot slaven moesten worden gemaakt, om de Zunnar te dragen en het werd hen verboden om de Mintaqa (Arabische militaire riem) te dragen.

Hij gaf bevel dat elk van hun gebedshuizen die gebouwd waren na de komst van de islam zou worden vernietigd en dat een tiende van hun huizen in beslag zou worden genomen. Als de plaats ruim genoeg was, moest het worden omgezet in een moskee. Als het niet geschikt was voor een moskee, moest het een open ruimte worden.

Hij beval dat houten afbeeldingen van duivels aan de deuren van hun huizen moesten worden genageld om hen te onderscheiden van de huizen van moslims. Hij verbood hun tewerkstelling in de regeringskantoren of in enig officieel bedrijf waarbij zij gezag over moslims zouden hebben.

Hij verbood hun kinderen [te] studeren in moslimscholen. Ook was het moslims niet toegestaan ​​hen te onderwijzen. Hij verbood het christenen om kruisen te tonen op hun Palmzondagen, en hij verbood elke joodse zang op straat. Hij gaf bevelen dat hun graven gelijk moesten worden gemaakt met de grond om niet op de graven van moslims te lijken. En hij schreef hierover al zijn gouverneurs aan.

Plaatje hierboven: Schilderij van dhimmies, mensen van verschillende niet-islamitische religies onder het Ottomaanse rijk in Beiroet in 1876

Een reactie achterlaten