Maar William Stoner kende de wereld op een manier die weinig van zijn jongere collega’s konden begrijpen. Diep in zijn binnenste, nog onder zijn geheugen, wist hij wat ontberingen waren, honger, taaiheid en pijn. Hoewel hij zelden aan zijn jeugd op de boerderij in Booneville dacht, bevond de kennis die hij van thuis had meegekregen zich altijd dicht onder het oppervlak van zijn bewustzijn, kennis die aan hem was overgeleverd door voorvaderen, die een onopgemerkt, zwaar en stoïcijns leven hadden geleid, en die allemaal de gewoonte hadden om een hardvochtige wereld met een uitdrukkingsloos, onbuigzaam en somber gelaat tegemoet te treden.