Men zal zich herinneren dat Hazel er in het sociale leven de plezierige gewoonte op na hield, vragen te stellen zonder naar de antwoorden te luisteren. De mensen verwachtten dat, vertrouwden daarop. Stel je voor, dacht hij, dat ik eens iets vroeg en dan luisterde. Het was gemeen, maar de intentie was rein en het doel buitengewoon wenselijk. Hij zou niet alleen luisteren, hij zou alles onthouden en alle antwoorden verzamelen. Misschien was hij dan in staat “het” uit te denken en “het” te doen. Eén vraag zou genoeg zijn, dacht hij. Misschien twee.
Hazel was doodmoe van zijn inspanning. Hij ging achterover liggen, legde het hoofd op de arm en sliep de rechtvaardige slaap van een goed volbrachte taak.