Passage uit “Kaddisj voor een niet geboren kind” van Imre KERTESZ.

En nauwelijks had ik mij, zij het als een passieve deelnemer, in het gesprek gemengd, waarvan de vertrouwelijke, om niet te zeggen zwoele toon onmiddellijk een belangrijk thema deed vermoeden, of ik hoorde de volgende woorden: ‘… Ik weet het niet, maar ik zou nooit in staat zijn met een vreemdeling… met een neger… een zigeuner… een Arabier…’ op dat moment haperde de stem, maar ik voelde dat de vrouw alleen aarzelde en nog niet uitgesproken was, absoluut niet, er moest nog iets komen, en ik begon al op mijn stoel heen en weer te schuiven, want ik wist natuurlijk wel wat er moest komen, ik dacht: Als ze zich zo lang het hoofd breekt, zal ik haar maar even souffleren, maar op dat moment voegde ze er eindelijk moeizaam aan toe:’… of met een jood’, en hoewel ik op dit woord had gerekend, erop had gewacht, ja er bijna naar had verlangd, draaide de wereld opeens toch een slag om haar as met me, zodat ik het plotselinge, misselijk makende gevoel had dat ik omlaagstortte.