Jouw lange lichaam
Waar begin ik aan?

Misschien je billen
Van nabij bezien?

Je benen strelen van je middel
Tot je tenen weer omhoog

Of anders dieper stoten
In je ogen met mijn blik?

Ik weet het niet mijn lief
Je bent zo goed geriefd

Ik hou van jouw gevoel
Je boezem die ontroert

Je buik die mij omsluit
Je dijen die ik openrijd

Je hart waarnaar ik smacht
Blijft soms zo dicht bij mij

Gesloten in de nacht: waarom
geraak ik altijd binnen bij jou

Tot ik strand als buitenlander
aan jouw altaar dat mijn kaars

Verbrandt: je dooft de vlam
Voordat ik mijn geloof in jou

Verwoordt: je doodt me met je taal
Van stilte die verstikt: ik slik je adem

En aanbid je grote lichaam zij aan zij
Terwijl jij mij vermoordt met afgrond

Bleek en daarna wit wordt jouw gezicht
De ochtend legt zijn handen om je hals

Ik heb je uit het bed getild op weg
Naar land gesleept waar ik van kom

Wij wonen heden zoveel beter
In een eeuwig graf dat overleeft

Zo mooi te liggen zonder vrees
dat één van ons dit ooit begeeft

Dit einde is een nieuw begin (dat ik verzin zo zot ben ik in poëzie):

Ons lichaam komt soms op-
gestegen: harten breken door
het lijden van de tijden enzovoort
dit is geen zever maar gemeend

Ik ween het water van een beek
Totdat jij droog van vrede met mij staat