Sofja Osipovna hoorde de muziek. Ze had die muziek voor het eerst gehoord toen ze een kind was, ze had ernaar geluisterd als studente en als jonge arts. Deze muziek gaf haar altijd een levendig voorgevoel van de toekomst. Maar de muziek bedroog haar. Sofja Osipovna had geen toekomst, alleen een leven dat voorbij was.
En even benam de gewaarwording van haar eigen, unieke verleden haar het zicht op het heden, op de rand van de afgrond. Een vreemder gevoel dan dat bestaat niet. Het is iets onuitsprekelijks, iets wat je met niemand, hoe nabij ook, kunt delen, niet met je vrouw, je moeder, je broer, je zoon, een vriend of je vader. Het is het geheim van de ziel, dat de ziel, zelfs als ze daar vurig naar verlangt, aan niemand kan prijsgeven. Een mens neemt het gevoel van zijn leven met zich mee, zonder het ooit met iemand gedeeld te hebben. Het wonder van een afzonderlijk, uniek individu, in wiens bewustzijn en onderbewustzijn al het goede en slechte, al het grappige, lieve, beschamende, meelijwekkende, bedeesde, tedere, angstige en verbaasde is verzameld dat hij van zijn kinderjaren tot op hoge leeftijd heeft gevoeld, ligt besloten in dat sprakeloze, geheime en eenzame gevoel van een uniek leven.