Waarvoor had hij die verschrikkelijke zonde begaan? Alles in de wereld was nietig in vergelijking met wat hij had verloren. Alles was nietig in vergelijking met de waarheid, de zuiverheid van één onbeduidend mens: zelfs het rijk dat zich uitstrekte van de Stille Oceaan tot de Zwarte Zee, zelfs de wetenschap.
Opeens zag hij helder in dat het nog niet te laat was, dat hij nog steeds de kracht had om zijn hoofd op te heffen, de zoon van zijn moeder te blijven. Hij zou geen troost of rechtvaardiging zoeken. Hij zou zichzelf die slechte, verachtelijke, lage daad altijd, zijn leven lang blijven verwijten: dag en nacht zou hij zijn eigen lafheid voor ogen houden. Nee, nee, nee! Hij moest niet naar heldendaden streven om zich vervolgens op de borst te kloppen.
Hij moest elke dag, elk uur, jaar in jaar uit, vechten voor het recht een mens te zijn, goed en zuiver te zijn. En er mocht geen hoogmoed of ijdelheid achter die strijd liggen, alleen deemoed. En als er een uitzichtloos moment kwam, in een verschrikkelijke tijd, mocht hij als mens niet bang zijn voor de dood, mocht hij nergens bang voor zijn als hij een mens wilde blijven.