Knack-redacteur Dirk Draulans maakt in het boek In de Putten een synthese van zijn leven in dienst van de natuur. Hij woont al tien jaar in de polders rond Doel, waar het conflict om ruimte tussen natuurliefhebbers, landbouwers en havenautoriteiten voor spanningen zorgt. Hij beschrijft zowel de mooie natuur die hij ziet als de menselijke moeilijkheden.

  • DEEL 1: Wat ruigheid in het leven (voorpublicatie – uit Knack)

    Bij mijn thuiskomst zat er een jonge mus in het gras van de tuin, net uit het nest, wat zielig met brede gele lippen rond de snavelrand en pluimenstompjes die niet genoeg uitgegroeid waren om te kunnen vliegen. Een beestje dat ten dode opgeschreven leek, met al die katten in de buurt. Nuchtere natuurwetenschap onderdrukte mijn reflex om het beestje te redden, want ik wist dat oudervogels soms dagenlang jongen in de buurt van het nest blijven voeden tot ze echt kunnen vliegen.

    De voorbije dagen verschenen in de kranten berichten over vogelopvangcentra die de stroom aan jonge vogels die binnengebracht werden niet konden bolwerken. Vooral mussen, merels en kraaien werden aangevoerd, heel algemene vogels, en waarschijnlijk meestal voorbarig, omdat mensen niet weten dat een beestje dat niet gewond is nog door zijn ouders gevoed wordt en dus kansen heeft om vliegvlug te worden en zelfstandig aan het volwassen leven te beginnen. Laten zitten dus, die jonge beestjes. Een paar uur later zat het musje er nog, weliswaar beter verscholen, dus die reflex had het al.

    Ondanks zijn algemeenheid is de huismus een raadselachtig vogeltje, om meerdere redenen, maar vooral om de vraag waarom het de laatste decennia zulke zware klappen krijgt. Het is 10.000 jaar lang, parallel met de geschiedenis van de moderne mens als landbouwer en stadsbewoner, een succesnummer geweest. Het is zelfs niet uitgesloten dat het diertje in het zog van de moderne mens uit Afrika de wijde wereld in trok, en zich later aanpaste aan de omschakeling van zwervende jager-verzamelaar naar territoriale landbouwer die wij maakten.

    Mussen stonden massaal op het menu van mensen, zeker omdat ze naam en faam maakten vanwege hun uitbundige seksueel gedrag, met frequente en niet-verborgen copulaties, waardoor ze een tijdlang als afrodisiacum verhandeld werden – een trieste eer die vandaag vooral de neushoorn te beurt valt, met dien verstande dat de neushoorn daarom in de vernieling wordt gejaagd, terwijl het de mus weinig schade lijkt te hebben berokkend. Nog in de jaren negentig werden in de havens van Antwerpen en Rotterdam scheepsladingen van miljoenen mussen voor vooral de Italiaanse markt geconfisqueerd.

    Ik kreeg in die tijd in een chic restaurant in de Syrische hoofdstad Damascus, toen je er nog ongestoord als archeologische toerist kon flaneren, huismus als delicatesse aangeboden, maar ik vond er niets aan. Ik hoorde en voelde alleen het kraken van beentjes in mijn mond. Het is net als met kaviaar, dat in feite alleen een zoute smaak heeft: het idee dat je iets eet wat als een delicatesse verkocht wordt maakt in sommige geesten een verschil, zeker als je er veel voor moet betalen.

    Het is weinig waarschijnlijk dat menselijke consumptie verantwoordelijk is voor de sterke afname van de mussenpopulatie in de voorbije decennia – vroeger werden er waarschijnlijk veel meer mussen gegeten dan in onze moderne tijd. In sommige landen, zoals Groot-Brittannië, zou de populatie de laatste halve eeuw gehalveerd zijn. Daar wordt een veelheid aan factoren voor naar voren geschoven, zoals verhoogde predatie door katten en roofvogels zoals sperwers, en het feit dat mensen de neiging hebben hun huizen beter te isoleren. Daardoor blijven er voor mussen minder broedgelegenheden over, omdat ze minder gemakkelijk onderdak vinden – in hun geval letterlijk, want ze kunnen niet meer onder dakpannen kruipen om er een nest te maken. Steden en dorpen worden ook te ‘proper’, zodat er weinig ruige plekjes overblijven waar mussen eten vinden en zich kunnen verschuilen voor aanvallers.

    Voorts zou een afname van de beschikbaarheid van granen in de winter als gevolg van veranderende landbouwmethodes nefast geweest zijn voor hun overleving, naast een afname van de hoeveelheid insecten die ze in het broedseizoen nodig hebben om hun jongen groot te krijgen. Blijkbaar is er van alles aan het moderne mensenleven dat maakt dat mussen het niet goed meer doen. De superopportunist die de soort ooit was, blijkt niet opgewassen tegen de drastische veranderingen die wij de laatste tijd introduceren. Daar zal het naar een vogelasiel brengen van wat uit het nest gevallen jonge vogeltjes niets aan veranderen. De mensen die bezorgd zijn om zo’n zielig beestje zouden beter wat meer aan de soort denken in plaats van aan het individu, door bijvoorbeeld een stukje van hun tuin te laten verwilderen, waardoor hij aantrekkelijker wordt voor mussen in het bijzonder en vogels in het algemeen. Er is niets mis met wat ruigheid in het leven.