Het was de zomer van de dakterrassen, van een drankje of een etentje, een besloten tuin met een smeedijzeren tafel met sporen roest langs de gebogen poten, en misschien zijn dat wel oude Franse rozen die daar tegen de schoorsteen klimmen, je noemt die kleur teerroze, of een groot terras met een leistenen vloer en berkenbomen in koperen potten en het gelach van een groepje mensen dat klein en kostbaar klinkt in de avond, en wegzweeft boven de koude soep naar dakramen en koepeldaken en watertanks, of een haastige lunch, een oude vriend, strandstoelen en afhaalchinees en wat ruiken de leeuwenbekken toch zoetig in de zon.