Zoals historicus Robert Darnton zei: ‘Het einde van de achttiende eeuw lijkt een keerpunt te vormen, een tijd waarin een breder publiek kon lezen en er meer leesmateriaal beschikbaar kwam. Men ziet een massalezerspubliek opkomen, dat in de negentiende eeuw tot gigantische proporties zou uitgroeien met de ontwikkeling van machinaal gemaakt papier, door stroom aangedreven drukpersen, linotype en bijna universele alfabetisering’.
En natuurlijk hadden de mensen in de zeventiende en achttiende eeuw meer om over te lezen. Tijdens de wetenschappelijke revolutie werd duidelijk dat de dagelijkse ervaring slechts een flinter is op een enorm continuum dat loopt van het microscopische tot het astronomische, en dat we niet het middelpunt zijn van de schepping, maar op een rots leven die om een ster draait. Het in kaart brengen van nieuwe gebieden in Amerika, Oceanië en Afrika, en de ontdekking van de zeeroutes naar India en Azië, had nieuwe werelden geopend en het bestaan onthuld van exotische volken met manieren van leven die heel anders waren dan die van de lezers zelf.
De toename van het aantal mensen dat kon lezen en schrijven lijkt me de beste kandidaat voor de exogene verandering die de Humanistische Revolutie op gang hielp. De piepkleine wereld van het dorp en de clan, die alleen toegankelijk is via de vijf zintuigen en van informatie wordt voorzien door één enkele ‘contentprovider’ – de Kerk – maakte plaats voor een fantasmagorie van mensen, plaatsen, culturen en ideeën. En om verschillende redenen kan deze uitbreiding van de geesteswereld van de mens tot humanitairder emoties en overtuigingen hebben geleid.