Ik hoorde steeds een man die even onbegrijpend als onbeheerst was, verkrampt door al zijn tegenstrijdigheden en voorbestemd om nooit aan te komen waar hij moest zijn, laat staan dat hij ‘zichzelf’ zou worden. Misschien kwam het er allemaal op neer dat een academische, wetenschappelijke aanleg verrast was door een krankzinnige passie om daden van historisch belang te stellen en verklaarde dat, zijn aangeboren ongeschiktheid daarvoor en niet het aandringen van een slecht geweten, die onsamenhangendheid die ik constateerde, het feit dat hij zich zo makkelijk opwond, zijn maniakale spraakzaamheid, zijn intellectuele dubbelzinnigheid, de lacunes in zijn inzicht, zijn propagandistische retoriek – het feit dat de beminnelijke, fijnbesnaarde, vertederende George Ziad totaal binnenstebuiten was gekeerd. Of misschien kwam het gewoon neer op onrecht: is gigantisch, blijvend onrecht niet genoeg om een fatsoenlijk man gek te maken?