‘In Amerika,’ zei ze tegen me, ‘dacht ik dat ik met een man getrouwd was die zijn slachtofferschap helemaal achter zich had gelaten, een ontwikkeld man die wist wat het leven rijk en vol maakte. Ik dacht niet dat ik met een tweede Kamil was getrouwd, die niet beginnen kan mens te zijn voordat de bezetting voorbij is. Die eeuwige kleine broertjes die beweren dat ze niet kunnen leven, dat ze niet kunnen ademen, omdat iemand een schaduw over ze heen werpt! De morele kinderachtigheid van die mensen! Een man met de hersens van George, die stikt in valse loyaliteitsvragen! ‘Waarom ben je niet loyaal aan je intellect?’ riep ze uit, terwijl ze zich heftig naar George toewendde. ‘Waarom ben je niet loyaal aan de literatuur? Mensen zoals jullie’ – ze bedoelde mij ook – ‘maken dat ze wegkomen uit achterlijke landen als deze. Jullie zijn gevlucht, jullie zijn  terecht gevlucht, jullie allebei, zo ver mogelijk van het provincialisme en de egocentriciteit en de xenofobie en de klaagzangen vandaan, jullie waren niet besmet door de sentimentaliteit van die kinderachtige, stomme etnische mythologieën, jullie stortten je in een grote, nieuwe, vrije wereld met jullie hele intellect en jullie volle energie, jonge mannen die werkelijk vrij waren, toegewijd aan kunst, boeken, gezond verstand, wetenschap, aan serieus zijn – ‘