Samen lazen we een paar hoofdstukken uit het boek Samuël en het boek Koningen. We spraken erover in het Hebreeuws van onze tijd, dat brigadier Dunlop nauwelijks kende. De woorden voor ‘hefboom’, ‘potlood’, ‘bloes’ wekten bijvoorbeeld grote verbazing, omdat ze stamden van bijbelse woorden. Terwijl ik weer van hem leerde dat er in de Engelse taal een tijd bestaat die het Hebreeuws niet kent, de present continuous, wat ongeveer ‘voortdurend tegenwoordige tijd’ betekent, een tijd waarbij elk werkwoord eindigt op een klank die lijkt op de aanraking van glas tegen glas: ing. En inderdaad hielp de klank van glas tegen glas mij die voortdurende Engelse tegenwoordige tijd te begrijpen, ik stelde me een licht tegen elkaar slaan van glazen voor, waardoor een ijl rinkelend tegenwoordige-tijdgeluid ontstond dat zich langzaam van je verwijdert, steeds zwakker en fijner werd, steeds meer oploste in de verten, een delicaat vloeiend geluid dat tot het eind toe aangenaam was om te beluisteren en je ertoe bracht je met niets anders bezig te houden totdat de klank vervaagd was, zich verwijderd had, verdampt en opgelost was. Het was werkelijk mooi en gepast om dit luisteren ‘voortdurend tegenwoordige tijd’ te noemen.