Je verschoof steeds je glas
Je maakte patronen
Van je wintergedachten
Je maakte patronen
Van je wintergedachten
Codes die ik niet begreep
Je streelde je Pepsi warm
Met je rustige vingers
Zelverzekerd omhoog en hoger
Tot aan de gulle ronding
Het glas was een paddestoel
Van vorm (en van aanvoelen
dat vertelde je niet) je stopte
dat vertelde je niet) je stopte
Telkens aan de zwelling
Aan de bolle rand en je telde
Het aantal keren binnensmonds
Dat ik je niet verstond
Een stommerik was ik
Dat ik je niet verstond
Een stommerik was ik
Met mijn holle blik op je handen
En mijn tanden vol goesting
Naar de boezem van je glas
Dat je bijna brak zo strak
Dat je bijna brak zo strak
Je greep in het lege zondagscafé
Op de streep materie die verzweeg
Dat paddestoelen een hoed dragen
Als een meneer en niets meer