Het werd donker in de kamer. Alleen een licht scheen uit de verte door het raam naar binnen. De professor hoorde het sissen van de stroom in de verwarmingsbuizen. De damp zong een liedje, eentonig maar brutaal. De waarheid is, dacht professor Shrage, dat er geen fundamenteel verschil is tussen het leven en de zogenaamde dood. Alles leeft: de steen in de straat, de stoom in de buizen, de bril op mijn neus. Het was een kwestie van nuance. Er was niet zoiets als de dood. Dat was het antwoord op alle vragen over de aard van het bestaan. Dit was het fundament waarop elk denkend mens zijn gevolgtrekkingen moest baseren.