Voor elk van zijn daden had hij een rechtvaardiging bij de hand. Was geluk niet het enige doel van ieder mens, elk schepsel? Maakte het werkelijk enig verschil of je je genot verlangde in deze wereld of in de wereld hierna? Wie hier het geluk ontvluchtte, zocht het daar; zelfs wie zichzelf doodde zocht rust. De filosofen hadden gezien dat het najagen van geluk de centrale drijfveer was van het menselijk bestaan. Grein had zijn eigen filosofie: geluk was godsvrucht. Wanneer een mens gelukkig was, hielden alle vragen op, want dan was het menselijke verenigd met het goddelijke. Zogeheten onbezielde voorwerpen waren altijd gelukkig, vandaar dat ze nooit klaagden. Maar het leven had een andere gave geschonken die mensen almaar verder van het geluk verwijderde, de gave der vrijheid. De vrije keuze was alleen mogelijk als geluk én ongeluk, waarheid én leugen, succes én mislukking bestonden. Vrijheid ging hand in hand met individualiteit. Zolang de menselijke ziel in een stoffelijk lichaam stak, was zij gedwongen haar eigen baas te zijn, haar eigen druppel geluk te zoeken in de grote oceaan van gelukzaligheid. Deze doorgaande, zij het tijdelijke strijd was blijkbaar deel van het goddelijk plan. De kabbala gaf de beste verklaring: om de schepping mogelijk te maken, moest de Ein-Sof Zichzelf terugtrekken. De wereld was een eiland van ongeluk in een zee van zielsgenot. Het lot van ieder mens was eeuwig te zoeken naar dat wat het wezen van elk bestaan was.