Terwijl Grein weer in een halfslaap wegzakte, ging hem door het hoofd dat er, hoe prettig het donker in de kamer ook was en hoe stevig hij zijn ogen ook gesloten hield, nog steeds te veel licht doordrong. Of kwam die gloed uit iets binnen in hemzelf? Het sissen van de stoom werd een zingen. De warmte leek hem als een deken te omwikkelen. Er danste iets voor zijn ogen, dat trillend probeerde vorm aan te nemen, als een balletje uit een oerchaos, het eerste molecuul waaruit het heelal was ontstaan. Een gouden lichtkring vlamde op, een verblindende oogbol, een schittering die niet verbeeld en niet echt was, maar ergens bestond in een verre dimensie. Was het een zinsbegoocheling? Was het stoffelijk of niet? Ik zal het aan professor Shrage vertellen, besloot hij.