Het begin van de diaspora
Het eigenaardige is dat onjuiste historische informatie op den duur historische werkelijkheid wordt, als het maar vaak genoeg wordt herhaald. Neem nu de stelling dat na de verwoesting van de tempel van Jeruzalem in het jaar 70 het Joodse volk in ballingschap is gegaan, een ballingschap die tot 1948 zou duren, het jaar waarin de staat Israël werd gesticht. Ook in Joodse kring zal men dit vast horen vertellen. Niettemin is de stelling onjuist. De verspreiding van de Joden over de wereld, die in de jaren dertig van de vorige eeuw haar hoogtepunt bereikte, begint veel eerder dan het jaar 70. Wanneer wij afzien van de deportaties bij de vernietiging van het noordelijk koninkrijk Israël omstreeks 720 vóór het begin van de christelijke jaartelling, zien wij dat ruim honderd jaar later inwoners van het koninkrijk Juda naar Egypte vluchtten of naar Babylonië werden gedeporteerd. Dit is het begin van de Egyptische en Babylonische diaspora. Diaspora is een Grieks woord dat ‘verstrooiing’ betekent en dat wordt gebruikt om een deel van een volk aan te duiden dat zich buiten het vaderland permanent heeft gevestigd. Zowel de Egyptische als de Babylonische diaspora ontwikkelen zich in de daarop volgende eeuwen tot zeer belangrijke centra van het jodendom.
In de Hellenistisch-Romeinse periode vestigden Joden zich in het gehele Middellandse Zeegebied, in het Midden-Oosten, maar ook daarbuiten, tot het Rijnland en India toe. De Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus uit de eerste eeuw van de jaartelling merkte trots over zijn volksgenoten op: ‘Van hen was de hele bewoonde wereld vervuld.’ De redenen voor deze Joden om naar elders te emigreren waren meestal economisch van aard, maar konden ook samenhangen met politieke en militaire ontwikkelingen.
Wanneer de Romeinse veldheer en latere keizer Titus in het jaar 70 Jeruzalem inneemt, waarbij de Tempel wordt verwoest, leeft reeds de meerderheid van het Joodse volk buiten het land Israël. De verdeling van Joods land onder de veteranen (gepensioneerde Romeinse soldaten) heeft grote gevolgen voor de omgeving van Jeruzalem, maar de werkelijke klap volgt pas in 135 wanneer de Romeinse keizer Hadrianus met veel moeite een nieuwe joodse opstand heeft onderdrukt, die in 132 was begonnen onder leiding van de Joodse verzetsstrijder Simon Ben Kosiba, bijgenaamd Bar Kochba. Na de Joodse nederlaag wordt Jeruzalem op last van de keizer herbouwd tot een Romeinse stad met een nieuwe naam Aelia Capitolina. Voortaan is Jeruzalem voor Joden verboden gebied.
Dit betekent niet dat de Romeinse strafmaatregelen na de Joodse nederlaag in 70 of die in 135 ertoe hebben geleid dat de Joden sindsdien niet langer meer in hun eigen land woonden, zoals wel wordt beweerd. Een deel van de vluchtelingen uit Judea vestigde zich meer naar het noorden, in andere delen van het land Israël die reeds door Joden waren bewoond. Daar ontstaan nieuwe centra van Joodse geleerdheid en daar gaat de geschiedenis van het jodendom in het land Israël verder.
De Joodse presentie in het land Israël eindigt dus niet in 70 maar blijft bestaan, totdat in de tweede helft van de negentiende eeuw de immigratie van Joden in Palestina in een stroomversnelling komt. Het aantal Joden in het land Israël in de tussenliggende periode wisselt, mede door historische gebeurtenissen als de verovering van het gebied door de Arabieren, de overwinning van de kruisvaarders of de Turkse overheersing. Soms gaat het slechts om enkele Joodse families die nog in een bepaalde stad in Palestina wonen; soms zijn de Joden in de meerderheid, zoals in Jeruzalem in de negentiende eeuw. Joodse emigratie vanuit de diaspora naar Palestina kwam in al die eeuwen voor, zij het op een bescheiden schaal. Er is dus geen hiaat in de Joodse presentie in Palestina: er hebben in dit gebied altijd Joden gewoond, totdat in de negentiende eeuw de reeks van immigratiegolven begon, die uiteindelijk in 1948 tot de oprichting van de Joodse staat zouden leiden.
Het viel ook te verwachten dat er in Palestina steeds Joden hebben gewoond gezien de overweldigende betekenis van het land Israël in de Joodse traditie en liturgie. God, volk en land zijn in het jodendom nauw verbonden.