Op 7 juni 1967 vonden zware gevechten tussen Israëlische en Jordaanse troepen plaats. Israëlische parachutisten drongen de oude stad van Jeruzalem binnen via de Leeuwenpoort. Legeraanvoerder Mosje Dajan had eerst niet in de oude stad willen vechten, maar vóór een eventueel staakt-het-vuren wilde hij de Westelijke Muur nog op tijd in Israëlische handen krijgen. Er werd geen artillerie ingezet uit vrees dat de Oude Stad anders ernstig zou worden beschadigd. Het lukte de Israëlische paratroepen niettemin de stad in te nemen. Toen de eerste Israëlische soldaten bij de Westelijk Muur aankwamen, was dit een ogenblik van grote betekenis voor de Joodse geschiedenis. Voor het eerst in bijna tweeduizend jaar was het enige restant van de vroegere tempel van Jeruzalem weer in Joodse handen. Het was een gebeurtenis die ook belangrijke gevolgen had voor de Israëlische politiek. Het seculiere zionisme kwam hier aan de Westelijke Muur oog in oog te staan met de Joodse religieuze traditie. In feite was dit een confrontatie. Het zionisme had zich – ondanks zijn seculiere karakter – steeds gevoed met het Zionsverlangen uit de Joodse religie, maar nu kwam de afrekening: kon Israël een seculiere staat blijven, nu de Westelijke Muur weer het hart van het jodendom was geworden – na twintig jaar in voor Joden verboden gebied te hebben gelegen? In 1967 leek dit nog geen probleem, nu echter wel.
Op 7 juni 1967 werden ook de historische steden Betlehem, Hebron en Nablus veroverd. Het Jordaanse leger trok zich terug over de Jordaan. De Westelijke Oever was voortaan in Israëlische handen, terwijl dit aan het begin van de strijd nog niet de bedoeling was geweest. Israël had immers Egypte en Syrië willen uitschakelen, maar Jordanië buiten de oorlog houden. Nu was echter het gehele Bijbelse Israël ten westen van de Jordaan door het leger van de moderne staat Israël veroverd.