In de rij voor de kassa wreef ik me tegen Babette aan. Ze boog zich naar achter en ik bracht mijn handen om haar heen en legde ze op haar borsten. Ze draaide met haar heupen en ik drukte mijn neus in haar haar en mompelde: ‘Blonde slet’. Mensen schreven cheques uit, lange jongens deden de boodschappen in zakken. Niet iedereen sprak Engels aan de kassa’s, of bij de fruitbakken en de diepvries, of buiten tussen de auto’s op de parkeerplaats. Steeds vaker hoorde ik talen die ik niet kon thuisbrengen, laat staan verstaan, hoewel die lange jongens in Amerika geboren waren, evenals de caissières, kort en dikkig in blauwe tunieken, met tricotbroeken en kleine witte espadrilles. Ik probeerde mijn handen tussen Babettes rok te krijgen, op haar buik, terwijl de langzaam vorderende rij naar het laatste kooppunt schuifelde, de ademverfrissers en de neusontstoppers.