Vorige week werd ik getroffen door het holle gebonk van een slecht gestemde piano op een plaats waar ik de stilte wou aantreffen: de bibliotheek van Leuven. Dat aftandse instrument bevindt zich sinds een paar weken ter vrije bespeling net voorbij de ingang. Bezoekers die binnenwandelen voor een intern gesprek met een boek of een krant worden aangemaand om ter verpozing ook wat te tokkelen. Ik lieg noch overdrijf, er is zelfs een bibhulpje dat zich uitslooft voor de promotie van dat muziekmonster. Het mobiele huppelkind helpt om de handen van wie beschroomd aarzelt toch op de toetsen te leggen, als het maar klettert en liever nog: gensters geeft in de bib, dat bevordert de gezelligheid, ik heb het de publieksbespeler zelf horen zeggen. Ook toen allochtone nieuwkomers werden rondgeleid kregen zij deze rare boodschap, die haaks stond op (bijvoorbeeld) Nederlands leren, nee zij werden verzocht om de universele boodschap te betokkelen. Ik heb die Arabische en Aziatische mensen rare gezichten zien trekken achter de rug van de (Belgisch-Engels) jodelende bibgids, een promotor van de verkeerde aanpak, die aanzette tot afkeer van mensen door hen lawaai te laten maken op een plek waar wereldwijd en sinds alle tijden de stilte wordt verkozen. Wat is er mis met een  serene ontstaansgescheidenis van eeuwen?

Een bibliotheek behoort bij uitstek een oase van rust te zijn. Dat zit vervat in de historiek van dit soort instellingen, die reeds in de klassieke oudheid gecreëerd werden door denkers en wijsgeren. Later nam de Kerk deze nobele traditie over, vanaf de vroegste middeleeuwen bogen monniken zich in abdijen stilzwijgend en met de nodige piëteit over geleerde boeken. Deze heilige en toegewijde arbeid gebeurde ter diepere analyse (met ingetogen studie) of om gewijde teksten te kopiëren in een kunstig kalligrafisch handschrift.

Er kan geen misverstand over zijn, we hebben de geschiedenis aan onze kant: de stilte, bijna sacraal en zelfs plechtig, behoort tot het hart van een bibliotheek. Boeken verdragen geen drukdoenerij, de kern van literatuur is introspectief, de naar binnen gekeerde blik, lezen raakt aan mediteren.

Het is als vloeken in de kerk wanneer men muziek gaat spelen in zulke oorden die de regels van eerbiedig zwijgen of respectvol fluisteren in het vaandel van hun illustere verleden meedragen.
De cultuur van onze literatuur, in al zijn varianten, verdraagt geen goedkoop rumoer, weigert jolijt en lawijt, Maar helaas zijn we weerloos tegenover de heren (heersers) en dames (dwazen) die het voor het zeggen hebben in de trendy (leuke) bib van Leuven. De atypische bibliofielen van de directie hebben principieel het lawaai binnengehaald. De gemoedelijke (stilte zoekende) bezoeker of rustige lezer is hun natuurlijke tegenpool geworden. Meer nog, wij zijn in het kamp van de tegenstanders terechtgekomen omdat wij ons niet willen associëren met de hippe politiek van linkiewinkies die hun mooie boekenwinkel aan het verlinken en verminken zijn: met luidruchtig muziekplezier.

Het begint dikwijls al bij het betreden van de bib via de binnenkoer, daar wacht een gigantisch springkasteel ons op, soms heeft een wel erg minderjarige deejay postgevat naast het vehikel. We worden onthaald op een kakafonie van lichte hysterica en de maximaal twintig aanwezige kinderen worden opgehitst tot ze hypernerveus een keel van schelle decibels opentrekken gelijk aan honderd dolgedraaide recreatiepatiënten. Ik aanzie én aanhoor dit als een indirecte vorm van kindermismeestering en de min of meer directe weg naar snelbehandeling bij psychologen en psychiaters. Laat de kleinsten tot mij komen, zei Jezus Christus, de man deed dat gratis. Niet zo onze zielsgenezers, zij hebben een makkelijk verdienmodel dankzij een genereus geïnstalleerde en rijkelijk gesubsidieerde kinderindustrie. De linkse fabriek zorgt voor de entertainment- en evenementenproducten, inclusief jeugdig afval.

“We are amusing ourselves to death”, schreef de Amerikaanse communicatiespecialist Neil Postman (1931-2003) eind vorige eeuw. Hij wees daarbij op de debilisering van de maatschappij die commercieel én beleidsmatig bleef inzetten op pret en vermaak door “brood en spelen” te serveren. Daar denk ik aan als ik de kindjes wild te keer zie gaan buiten en binnen de bib: gestimuleerd door ouders en bestuurders worden zij in het patroon geduwd van zich “kapot te amuseren”. Waarom niet stil met een boekje in een hoekje? Er is bibruimte zat voor onze jongsten, maar eerst moet er plaats gemaakt worden in de zweverige koppen van de kosmopolitische bakfietsers en hun betweterige linksdenkende dirigenten.

Het venijn zit hem in de staart, mijn verhaal is nog niet af, ik kan niet anders dan eindigen met een absoluut dieptepunt – absurder kan echt niet – zeer recent zelf vastgesteld. Ik kom onlangs niets vermoedend de bib binnen en kreeg meteen een felle dreun tegen het hoofd, een dreinerig gejengel dat uit een nabije hoek door merg en been kwam aangesneden. Ik vergeet mijn vlucht in boeken en rustgevende lectuur, dit lijkt het uur van de zondvloeddestructie. Ik ga op zoek, als een roofdier naar zijn prooi, ik wil dit acute gevaar, deze aanval met agressief lawaai, bestrijden, alsof ik de laatste cultuursoldaat ben. Het gaat om ontzettend schel gepingel en heftig geklingel, precies een aanslag met inhakkende zwaarden, afgewisseld door ijzeren gongslagen en snerpende messen met schijven die over de grond krassen en de muren lijken te slopen.

Mijn verstand staat stil, mijn sensoren staan op scherp, ik ontdek de broeihaard waar de vijand met zijn wapens daverend bonkt en slaat. Consternatie, het gaat om jonge kindjes, tien in aantal, zo te zien tussen 8 en 12 jaar. Ze hebben een gans instrumentarium tot hun beschikking, in de kinderboekenhoek van de bib. De progressisten van de hogere directie voorzagen in: ijzeren staven en kloppalen, metalen strak aangespannen snaren en betonnen trommels om met hamers op te kloppen. Enzovoort. Verbijsterd zie ik hoe de weke ziel van de bibliotheek wordt geteisterd, ik hoor de barbarij die men door kinderen laat aanrichten, tot vermaak van een paar omhooggevallen intellecto’s die heisa en lawijt promoten om het bibliotheekwezen aantrekkelijker te maken. Dit lijkt wel het optreden van het slechtste jazz orkest van België: ijselijke en pijnlijke wanklanken die men laat bedrijven door onze jongsten, kinderen worden misbruikt voor de wansmaak en de wancultuur van volwassenen die zich krampachtig tot een elite rekenen. Men verkracht het hart van de bib met een verwilderde lawaaierigheid die voor mij gelijkstaat aan gedwongen kinderarbeid. Van tof en hip naar totaal overprikkeld is maar een stap.

Ik stel vast dat men bezig is onze jongeren horendol te maken. Een vrouwelijke bediende moet toezien op deze oorlogstoestand.
Ik uit mijn zorglijke bedenkingen tegenover haar. Zij haalt flegmatiek de schouders op en zegt: we moeten toch iets organiseren voor onze kindjes… Ik repliceer: misschien eens een boekje laten lezen? Zij knikt, verrast en betrapt, inderdaad dat klopt, maar ondertussen moet zij niettemin toezien dat er hier niks “kapotgeslagen” wordt. Ik citeer enkel maar haar letterlijke woorden.

Er was een tijd dat bibliotheken als symbool golden voor stiltecultuur en beschaving. Nu lijkt het barbarendom zijn intrede gedaan te hebben, men zet zelfs kinderen en ook allochtonen in, de wapens zijn irritante spring- en stampmuziek. Wij worden bedolven onder de dictaten van luide praatjesmakers met links gedraaid lawaai. Tijd voor een correcter rechtsgestemd publieksorkest.

 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *