Vandaag is het tien jaar geleden dat Fernand overleden is. Drie maanden later stierf Elvier, ze was niet ziek geweest, ze miste Fernand, haar man. Het waren twee mensen bij wie ik wekelijks over de vloer kwam, in leeftijd hadden ze mijn ouders kunnen geweest zijn. Soms waren ze dat ook, door hun hartelijkheid, plaatsvervangend dus.

Fernand had nog met paard en kar bier rondgebracht, een leven in dienst van het plaatselijke Stella Artois. Aandoenlijk waren zijn anekdotes van mensen, vooral dan huismoeders, die de rekening niet konden betalen. Citaat van Fernand zaliger: ik had elke dag gratis van bil kunnen gaan. Ach, ik wil niet geloven dat hij zich zo wulps gedragen heeft, alhoewel als de drank was in de man… Volgens Elvier had hij dikwijls chance gehad: zijn paard kende zonder mennen de weg naar de stelplaats, zo raakte hij ’s avonds terug op zijn werk. En voegde ze er met een guitige knipoog aan toe: hij heeft altijd trouw zijn huiswerk gemaakt bij mij. Dan gniffelde Fernand.

De voornaamste hobby van het bejaarde koppel was… met de bus rijden. Iedere dag maakten ze hun ritje, voor een habbekrats als gevorderde 80-plussers. Ze wilden ander mensen zien, schoon volk bekijken, vanop de voorste rij, net achter de chauffeur, om niks van de buitenwereld te missen.  Zodus stapten ze op de eerste lijnbus die langskwam om het hoekje en bleven dan zitten tot aan de terminus. Volgens schalkse Fernand zijn ze zo eens per abuus naar Brussel gereden, zijn vrouw wou liefst naar de markt in Aarschot, maar door een verkeerde interpretatie belandden ze in de hoofdstad, midden in de aangebrande buurt van de… Aarschotstraat. Hij stoorde zich helemaal niet aan het warm uitgestalde vlees in de vitrines. Elvier vond dat haar eigen marchandise daar nog goed mee te vergelijken was. Of Fernand thuis zijn echtelijke plicht nog heeft kunnen voltrekken, hebben ze er niet bij gezegd. Maar ze klapten nog wel graag over seks.

Ach, twee zalige mensen. Het was er altijd lachen geblazen. (Fernand moest ’s nachts tien keer op staan om te pissen, ik stelde voor: schaf u dan voor ’t gemak zo’n plasbuis aan, Fernand: er schiet niks meer over om daar in te steken. Dan gierde Elvier het uit, haar borsten dansten nog van plezier in haar decolletté). Hun nu eens expliciete dan weer stiekeme of stille erotiek was hun sleutel tot geluk. Een huwelijk als succesnummer.

Discreter waren Jos en Julia, twee hoogbejaarden uit de Tiensestraat in Leuven. Ik zag die mensen elke dag, maar heb ze nooit gesproken, ze kwamen ook niet buiten. Ze zaten wel als twee vaste kamerplanten pal achter hun raam dat uitgaf op straat. Ze keken naar de mensen, iedere voorbijganger namen ze spiedend op. Wie hen groette, kreeg een knikje of een glimlach terug. Ik heb het zo ver gebracht dat ze op den duur naar mij wuifden, wat ik – gezien de context – beschouwde als een hoogste graad van vertrouwelijkheid. Op een dag waren ze weg, hun stoelen stonden er nog, maar die wou ik niet groeten, ik miste man en vrouw. Het was een iconisch koppel, twee straffe standhouders van het stabiele bestaan, ze waren tevreden met een leven dat besteed was aan het kijken naar voorbijgangers. Dat bezorgde hen innerlijke vrede, zo samen te zitten (soms hand in hand) en de wereld zien voorbij te trekken. Ze wisten beter dan wij, in de vaart van onze gehaastheid: alles passeert. Zoals ze ons nastaarden, waren ze als de twee wijzen, bezitters van een schoon mysterie dat aan mystiek kon raken. Hun lege plekken zijn voor mij nog steeds sacraal, er is plaats voor een dubbel standbeeld, hulde van de stad.

Op het einde van de Kapucijnervoer in Leuven, aan de lichten voor de oprit naar de expressweg en de autostrade, woonde plezante Maurits, een sympathiek vetzakske, eigenlijk een ontzettend corpulente en daardoor mobiel gehandicapte man.
Maurits was zo breed als hij klein was, hij zat ganser dagen in zijn canapé tegen het straatvenster geplakt. Hij beleefde daar drukke maar vooral gelukkige tijden.
Maurits converseerde met Jan en alleman, zowel met voetgangers, fietsers als autobestuurders en evengoed met de schoolgaande jeugd als met de gepensioneerden die langskuierden met hun hondje. Maurits sprak alle levendige talen: hij zwierde en zwaaide met handgebaren, trok gekke bekken, klopte vrolijk op zijn ruit en stak zijn middenvinger op naar zuur gezichten, hij floot naar elke schone vrouw en boog het hoofd als hij betrapt werd op een foute grap. Dat laatste gebeurde soms, als hij een verkeerde goesting kreeg, de zwoele begeerte hem beving. Na uren aan een stuk communicatieve en sociale bedrijvigheid stak de onderdrukte geile goesting soms op. Wat menselijk was.

Maurits maakte lange werkdagen aan zijn wereldraam, hij zat er vanaf ’s ochtends vroeg tot in de late avond, hij at er zijn warme noen en sloot pas af na zijn slaapsoepke, dan liep het al tegen middernacht. Op zekere dag, een jaar of vijf geleden, bleven zijn gordijnen dicht, wat later stopte de begrafenisondernemer en nam een omvangrijk pak (150 kilo!) mee. Het schijnt dat Maurits was overleden in zijn canapé. Met een brede glimlach, zeer tevreden. Hij was een schitterende public relations man geweest, als optimist en als positivo, een excellent voorbeeld van hoe moet ik leven met een zak vol beperkingen en mankementen. Hij veegde lachend zijn gat aan zelfbeklag. Hij stierf stralend en sterk.

Een ode aan al die schone en vrolijke mensen: schalkse Fernand en plezierige Elvier, stille Jos en lieve Julia, plus de plezante Maurits. In Baalrode zat mijn oude moeder jaren tussen de sanseveria’s naar de straat te turen, naar de twintig fietsers en dertig wagens die er op een etmaal voorbijkwamen. Zij zag het licht niet, omdat het donker was, vanbinnen. Om te zien en te genieten moet je het leven beminnen.

 

2 reactie op “Volksliefdevol – 10 mei”

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *