De dagen van deze week waren slopend, de nachten een donkere hel.
De voorbije zondag, een verraderlijke Vaderdag, bleef me achtervolgen.
Ik zag alsmaar de verschrikte gezichtjes van mijn kleindochtertjes bij het afscheid. Roosje die bedremmeld in de hall stond, met een schichtige blik, aarzelend tussen wenen en weglopen, wat moest ze doen van de mama? En Martje op de arm van diezelfde mama, in de deuropening, met grote oogjes van verwondering, waarom ging opa zo bedroefd weg?
Het was een hallucinant spektakel, waarin ik achteraf bekeken kansloos was geweest. Van bij de start, de aanvang van het bezoek, lagen de bananen klaar, ik kon niet anders dan uitglijden. Corona was voor mijn schoondochter een dankbare kapstok. Ze hing er handig, maar ook vrij hysterisch, haar wrevel aan op, haar haat en haar nijd, misschien ook haar pijn, maar dan wel met abstractie van de mijne. Ik mocht lijden.
Dit moest dus stoppen, dat wist ik plots, midden in een helse nacht van terreur in mijn kop. Er was een oorlog uitgebroken in mijn hart, ik ging mogelijks sneuvelen. Akkoord, maar de kindjes moeten leven, dat besliste ik bij het opkomen van de zon, een hard en helder inzicht. Ik werd getroffen door de zwaartekracht van een levenslange beslissing.
Ik besloot om niet meer alleen op bezoek te gaan bij mijn schoondochter, om mijn kleindochtertjes te ontmoeten ging ik me laten vergezellen door Nathalie, mijn geliefde. Ze moest mee als beschermengel, voor iedereen.
Dit besluit staat dus haaks op het tussenvonnis van de familierechter.
Ik had het geding in gang gestoken omdat ik langs de familiale weg geen vrije toegang meer kreeg, mijn aanwezigheid werd slechts getolereerd met banbliksems en venijnige verwijten.
Na de tragische aftocht van de zoon zag men graag zijn papa dood.
Dat was hun motto, een herhaalde mantra. Ik kon niet anders dan falen. Daarom deed ik beroep op de wijsheid van de rechtbank. Ik werkte mee aan een oplossing in het voordeel van schoondochter, maandelijks een bezoekje bij haar thuis, op zondagvoormiddag. Dat werkte twee keer naar behoren, superblije kindjes, gelukkige opa. De derde keer werd ik afgeschoten, onverwacht gepakt met de stok van corona, met smet en smaad beklad, hard en tergend weggehoond. Ik was voor haar een hoopje pest en cholera, te mijden en weg te blaffen, te verwijderen uit haar nest.
Ze slaakte uitzinnige kreten, tierde en riep haar weeklacht uit. Losgeslagen woorden brakend in haar waanzintaal van maak dat ge weg komt gij smerigaard, doodgraver van het verleden en het heden.
Een intriest theater, een ijzingwekkende griezelcinema, terwijl haar kindjes bang stonden toe te kijken. Ik schaamde me, nietwaar Vinnie.
Dus hier stopt het tussenvonnis, ik haak solo af, ik laat het per kerende weten aan alle partijen, behalve aan raadsman BB, het valse Witbeertje, gespecialiseerd in tweedracht en portemonnee. Geen gewin meer voor zijn winkel, de centen voor ellende zijn hierbij op. Het geld is voor de kleintjes.
Ik wil nog op bezoek gaan bij Roosje en Martje, uiteraard, maar ik wil daarvoor uitgenodigd worden, als goede grootvader, en ook graag gemoedelijk. Ik zal vergezeld zijn, te nemen of te laten, van Nathaliefje, mijn liefdesvrouw. Voor minder ga ik niet meer, samen uit en samen thuis, zeker in aangelegenheden van het hart, in casu de warme aandacht voor de twee kleine meisjes van Vinnie. Ik kan niet anders dan ook zijn vaderlijke vertegenwoordiger hier op aarde zijn, dat is geen grootspraak, maar een schone levenstaak. Het is nu of het zal later zijn, zijn kinderen hebben het recht op hun correcte weg naar mij, de papa van hun papa.
De bal ligt in het kamp van de mama, ik ben klaar voor elke invitatie, voortaan los van rechtbanken en advocaten, ze zal misschien haar hart moeten kraken, maar het gaat om het lot van de kinderen. Ik ben de meest directe band met hun papa. Ik geef me helemaal, met hart en ziel. Dat is dus exclusief mét Nathalie.