Beste lezers, deze keer moet ik jullie wat teleurstellen, ik open het relaas hieronder niet meteen met een vleugje erotiek, laat staan met een dosis seks. Het zal zelfs niet aangebrand klinken. Het is niettemin een verhaal uit het ware leven gegrepen. Het pakt zeker naar het einde toe flink bij de strot. En inderdaad, dan valt het zwoele doek en volgt er een snelle maar spetterende naaktscène. Iemand gaat met de billen bloot. Er komt zelfs nog een ranzig restje geweld bij kijken. Ik vertel dat niet graag, maar als de nood echt hoog is, om een zwakkere te verdedigen of een kwetsbare te beschermen, dan ga ik graag over lijken. Dan zeg en schrijf ik: uit mijne weg, despoten en dictators, ik verklaar u de oorlog met taal en woorden.

Tot hier de lichtjes aangezette intro van een zelfverklaarde tekst-heilige.

De Vlaamse televisieserie Wij, Heren van Zichem werd uitgezonden tussen 1969 en 1971 op de toenmalige BRT in 23 afleveringen. De opnames gebeurden gedeeltelijk in Zichem zelf. Het scenario was gebaseerd op een samensmelting van verschillende verhalen van Ernest Claes (1885-1965), waaronder het boek De Witte van Zichem. Destijds was het een van de populairste televisiereeksen in Vlaanderen.

Ik had de eer om als jonge puber in het college van Diest twee acteurs van die serie te kennen als ‘vedetten’ onder de medeleerlingen, namelijk Fonske Exelmans, die de rol van de witte speelde, en Janneke Muës die Peerke Grune gestalte gaf. Beiden waren in die tijd al Bekende Vlamingen, bijna tegen wil en dank. Ze waren mekaars concurrenten in bescheidenheid.

Jan Muës ben ik later nog vaak tegengekomen, vooral in de kranten en de weekbladen, ook op radio en televisie, zelfs op diverse muziekfestivals.  Hij werd immers een begenadigd trompettist die in de Belgische jazzscène bekend staat om zijn melodieuze improvisatiestijl. Alle mogelijke sferen en emoties weet hij op zijn instrument te vertolken. Jan blaast de wereld alle leven in en hij sterft voor ons met zijn trompet. Dat soort geniale vereenzelviging.

Naast muzikant is Jan Muës ook een getalenteerd schilder met een geheel eigen stijl. Zijn tekeningen en schilderijen dragen een magisch-realistisch signatuur. Het zijn meestal speelse en ironische werken die het verhaal brengen van zijn eeuwige jongensleven. Jan is zijn eigen nar gebleven. Hij is ondertussen 66 jaar en hij kan nog steeds niet kiezen: is hij nu dat spelend kind of liever de jonge tiener die aarzelt om straks volwassen te worden?
Het is zijn geliefkoosde impasse, hij woont blij en dartel in zijn vrolijk niemandsland.

Daar zijn wij welkom, mijn geliefde en ik. Jan inviteert ons, meer dan een halve eeuw na onze eerste bijna vergeten kennismaking. Wij danken beiden het bedrijf Facebook, wij traden mekaar nader op dat digitale pad, een beetje ouder van lijf en wat stijver, maar zoveel wijzer in ons hart en hoofd geworden. Althans dat is mijn gedacht. Jan lacht, de monkelende jongen is een cadeau voor ons. Van bij de begroeting steelt hij de show, hij jongleert als de volleerde gids van Zichem met plaatselijke weetjes.
Hij leidt ons gezwind over binnenwegen, toont ons de brakke sporen van de 80-jarige Oorlog en de restanten van de Boerenkrijg in een verlaten steegje. Naast hem loopt zijn langste maat, Roger van Diest. Hij kent het script van Jan en vult aan waar zijn vriend de stilte verkiest, moet slikken van geluk omdat wij in het gulle Zichem zijn, bij die volkomen onsteedse Heren met hun schoonste manieren. Proper mensen toch, ik zag ergens nog een laatste mesthoop dampen. Dat rook daar naar het exquise Givenchy, deo voor het lokale raspaard. Met geparfumeerde stallen.

Jan trok met ons door wei en veld, vertelde van deugnieterij en overspel, van plezier en afgunst onder de burgerij, van muziek en schilderwerk die de mensheid kunnen redden. In Zichem zijn ze mee met alle keerzijden van de moderniteit, beweerde hij. De abdij van Averbode gluurt vlakbij, maar als onzondig volk en gezonde buren vegen zij daar hun klak en hun kloten aan. Wij aanhoorden onze maat met open mond. De koeien loeiden dat het goed was, ze kakten zich plat te pletter van plezant contentement.

Na de idyllische omzwerving door het authentieke Zichem togen wij ter herberg. Ik parafraseer even de stijl van Ernest Claes, en ik veeg voor het binnenkomen in het staminee nog stiekem een streepje stront van mijn nieuwe sneakers. Een cadeau van de hond (volgens Jan toch) van de pastoor. Die katholieken haten de fabriek van Armani, nochtans een Italiaan die de hielenlikkers van het Vaticaan kleedt. Ik wijk af, stop dit heidens gezeik.

In brasserie Centraal stond en zat ons Jantje (jawel) centraal. Hij liep bij het binnenkomen een soort ereronde, tikte knuistjes en prikte vuistjes, wierp kusjes naar weduwen en wezen (verlegen achter hun maskerades). Waar Jan kwam, scheen het licht, hij illumineerde, hij gaf warmte en betaalde het gelag aan de aanwezige armen. Niet zoals bij ons in het dorpke Baalrode vroeger, waar ze enkel solo verteerden en de katjes in het donker knepen.

We hebben gezellig bijgepraat, terwijl de ganse familie van Jan aan onze tafel passeerde en er bij kwam zitten. Beleefde mensen allemaal, niemand heeft bij mijn weten een scheet gelaten. Eén iemand legde zijn voeten op de rand van mijn stoel, maar dat was een halve gare, geen verwant van onze gastheer. Ondanks wat hij zelf pretendeerde, maar op het zicht is iedereen in Zichem familie van mekaar. Dat heeft te maken met nog wilde tradities. Jan trad hierover niet in detail. Wij wilden het ook niet weten. Dat is voor een volgende keer.

Maar er ontstond toch nog commotie, bij de verhalen uit de sixties-doos, over ons gemeenschappelijk college. Jantje had in Wij Heren van Zichem een naaktscène moeten spelen, bloot in de vijver spartelen, de focus op zijn blinkend jongensgat. Vlaanderen ging plat van het lachen, anderen schaamden zich in zijn plaats.

Het was nog tijdens die zedelijk lelijke jaren dat in ons paapse landje de achterlijkheid regeerde. Om die bliksemsnel ontklede passage moreel recht te trekken, werd het manneke Janneke op school plots weggehoond door een ontketende priester-leraar. Voor deze hardvochtig bewezen dienst aan de pedagogisch averechtse wereld werd die katholieke ayatollah later met promotie beloond. Hij werd prefect van dat abjecte opvoedingskamp, in de volksmond het deftige St-Jan-Berchmanscollege. De slechtheid van de imperfectie kwam aan de macht.

Jezus Christus verbergt zijn gezicht bij deze geschifte geschiedenis. Zijn vader, God de Heer, geneert zich nog steeds. Moeder Maria trekt traag haar kleren uit, een striptease van verdriet. Ze doen allemaal alsof ze echt bestaan, om het goed te maken. Een vergeefse moeite.

Jantje werd verder vernederd en gedegradeerd tot een te pesten leerling, alles omwille van dat korte TV-moment in zijn blote flikker. De scène werd door de perverse schoolpastoors als expliciet lekkere seks geïnterpreteerd.
Onder hoogroomse druk van de directeur mocht hij finaal gedwongen beschikken.

Het ging regelrecht richting academie. Zo werden de schone kunsten zijn grote redding. Met trompet en penseel trok hij blijgezind de vrije wereld in. Hij blaast nog steeds en hij prottelt soms. Hij kloddert en hij kliedert sindsdien. Het artistieke leven is zijn ongedwongen gewoonte geworden. Een lieve lust voor ons oog en oor, de hoogste hemel voor zijn persoonlijke zeden.

Toch nog in extremis het verhaal van het langste maatje Roger vertellen.
Reeds in zijn jongensjaren stak hij ver boven de kameraden uit, hij was een flinke kop groter dan de rest. Daarbij was hij een fijne jongeling, altijd netjes verzorgd en misschien zelfs een prille dandy. Dat werkte blijkbaar ontregelend voor de vieze leraar-priester die zich in een later stadium tot de killer van Jantje Muës ging ontopppen. De core-business van die brutus bestond uit puur despotisme tegenover de scholieren.
De onzekere puber Roger werd door betrokkene tot… homo getorpedeerd. Horror voor die jongen.
Als gestigmatiseerde leerling werd hij meermaals de klas uitgestuurd, van alles wat er mis ging kreeg hij de schuld.
Hij was de zondebok omdat hij de pech had van een angeliek gezicht te hebben. Dat androgyne in die jongen kon die bruutzak van een zwartrok niet aan. Hij had geen pasklare pedagogie voorhanden om zijn geile goesting en wilde driften te bedwingen. Daarom ging hij over tot psychologisch en mentaal geweld. Dat was de terreur van die beul.

Wij zijn zoveel decennia later nog steeds verontwaardigd. Het waren ook deze pijnlijke anekdotes die ons bij mekaar deden komen. Dat college was een heksenketel van mismeestering en slechte sturing van onschuldige pubers.
Wij zijn overtuigde ongelovigen geworden, wij zijn nu fiere geuzen.
Wij verketteren elke kerk, inclusief de irritante linkse en de abjecte marxistische, inzonderheid de nieuwe kloosterorde van woke. Wij lopen elke dag nog verder weg van al wat leidt naar totalitaire bijbels.

Niemands knecht en niemands meester. Dat was de schoonste les die wij leerden aan de grote leerschool van het leven. Met schroom en eerbied voor de vrijheid van iedereen. Wij bannen het geweld van hand en hart. Wij gaan voor de blijheid van ons lijf. Ik speel zoals Jantje op mijn eigen manier trompet en ik schilder met mijn specifiek gerief. De creatieve liefde is mijn tijdverdrijf. Tot spijt van wie ons met stomme dogma’s en verboden dit plezier benijdt. Wij lopen weg uit iedere school die ons wil knechten met geboden. Godverdomme!

De misdadige priester-leraar was de christelijke sadist meneer (= oneer) Nero, de man die reeds figureerde in het stukje Klaspastoors van 8 februari 2021. 

 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *