In Baalrode werd in de jaren ’60 en ’70 nog met pijl en boog geschoten, vooral door de jongeren uit het dorp. Voor onze andere schietapparatuur hadden we wel munitie maar nog geen vergunning. Als pubers moesten we ons stuntelig behelpen, aan de grote mensen konden we niet altijd een voorbeeld nemen. Zo werd er in de late sixties een exclusief exemplaar van een beschermde diersoort neergekogeld. Een wildschutter trof een ooievaar die op het dak van het gemeentehuis verpoosde. Baalrode kwam in alle kranten, op radio en TV. In de 20 dorpscafé’s was voor en tegen te horen.
De baby’s werden toch niet meer door ooievaars gebracht, was de voorspelbare mop. Baalrode op zijn smalst, het restantje cultuurbarbaar in mij vond daar zijn oorsprong.
Maar het kon nog erger. Een goeie kennis van mij knalde het oog van zijn buurjongen uit, jawel, met pijl en boog. Dat speeltuig werd voortaan ten strengste gebannen uit ons wapenarsenaal. Het was een indirect opstapje naar een alternatief, het lichaamseigen schietwerk. Veiliger genot.
Toch bleven er accidenten voorvallen, met zelfs ongewild een jonge dode.
De papa van kameraad Jaak was sjampetter in het dorp. Hij hield ganser dagen kantoor op staminee, zijn patrouilles liepen van toog naar toog. Domme Dolf (zijn koosnaam) was steeds wankel te been, hij hield zich in evenwicht met zijn matrak (links) en zijn pistool (rechts), die attributen bengelden wankel langs zijn logge lijf, met zijn beverige drinkershanden klampte hij zich vast aan het stuur van zijn dienstfiets. De arm der wet was een permanent ladderzatte verschijning, een fenomeen dat overal met leedvermaak en jolijt onthaald werd. Dolf was een sociaal miserabel man. Zijn pover en constant dronken bestaan trok hij door tot op het thuisfront. Als hij schots en scheef bij vrouw en kinderen arriveerde, zette zich daar de zatte kermis verder. Zijn dienstgerief slingerde in het rond, met inbegrip van zijn revolver, die hing losjes aan een kapstok. Op zekere dag geschiedde het noodlot. Terwijl hij zijn roes uitsliep, speelden zijn twee zoontjes cowboy en indiaan met het wapen van hun vader. Een schot ging af, onverwacht, het jongste kind werd dodelijk geraakt. Dolf schoot wakker, voor de rest van zijn leven getroffen en ontnuchterd, een nachtmerrie ving aan. Er was de allerhoogste bemiddeling van zijn diensthoofd nodig, onze nobele ultra-katholieke burgemeester (graaf d’Aerschot Schoonhoven) om hem uit de klauwen van het gerecht te houden.
De alcoholische sjampetter werd in een soort eer hersteld – bedenkelijk, met interventies die liepen tot aan het Koninklijk Hof, beweerden kwatongen – en het plots verstoorde bestaan in Baalrode hernam zijn gewone gangetje. Totale liederlijkheid en ziekelijke dronkenschappen waren eerder gepardonneerde aangelegenheden dan aan te klagen misstoestanden.
De schone heren van de goegemeente zwegen. Zelfs een zatte sjampetter weet te veel (van hen).
De noodlottige jonge schutter werd later een eerbaar lid van de lokale politie.
Van al die kleine en grote catastrofes bleef me vooral de gelijktijdige dood bij van mijn maat Rik en zijn zoontje Hans.
Rik was een ferme gast, hij kon kiezen tussen een overaanbod van allemaal schoon lieven. Het was drummen om bij Rik een goeie beurt te maken, laat staan te krijgen. Elke maand een andere vriendin, redeneerde hij, tot ik gans het dorp rond ben en dan begin ik van voor af aan. Onverzadigbare jongen. Maar opeens was het afgelopen met het losse rondgevogel, hij viel zwaar voor een zwartharige vlam met donker ogen uit de eigen familie, zij had zijn kop (enzovoort) zot gemaakt. Rik was stapelverliefd op zijn blitse nichtje Jaklien, naar Baalrodense normen de perfecte kruising tussen een mannequin en een filmster. Op de foto van hun huwelijk prijken zij als een modelpaar, uit een promocatalogus geplukt, voorbestemd om voor altijd gelukkig te zijn. Spoedig kwam er een kindje, een pure liefdesbaby, de schoonste bekroning. Tegelijk sloeg het noodlot toe, het was een jongentje dat ernstig gehandicapt was. Een lange lijdensweg begon, ondanks het alledrie mekaar graag zien.
Ze hebben verschrikkelijk hun best gedaan, tot Rik er anders over besliste. Hij stapte op een vroege ochtend, na een doorwaakte nacht, in zijn auto, kleine Hans in het kinderstoeltje. Ze reden richting van het grootste en diepste water uit de streek. Wagen aan de kant, trieste blik naar de afgrond en dan de blinde samensprong. Exit radeloze papa Rik en sprakeloos Hansje.
Of Jaklien verlost was, dat wist niemand. Ze vond later troost bij een wijze, grijze man. Hij redde haar soms van de wanhoop, ondanks de roddels van het volk. Baalrode was vaak nogal laf van hart.
Allemaal dierbare doden uit mijn geboortedorp. Ik schrijf ze nog eens op opdat ze weer bij ons zouden zijn.
Ze mogen blijven, er is hier plaats voor innige herinnering. Zo houden wij verdriet en liefde beter bijeen.