Ongeveer 10 jaar geleden was ik een tijdje op de dool in mijn leven & liefdes. De nasleep van het drama met Maggie hield nog aan.
Ze had een mislukte zelfmoordpoging achter de rug, maar bleek evengoed verloren, er wachtte haar een levenslang bestaan in een instelling. Ik bezocht haar wekelijks tot haar familie besliste dat ze moest verhuizen naar een geheime plek, ontoegankelijk voor mij. Ik botste op de wet: geen recht op inkijk in het medisch dossier wegens geen verwantschap. Snoeihard, maar ik moest verder, goesting of niet.
Zo ontmoette ik onderweg het pittige vrouwtje Lisa. Ze was klein, een krullenbolleke, rebelse blik en tegelijk ingetogen, toch voorzien van nadrukkelijke vormen en andere intellectuele attributen. Ik sprak haar aan in de stadsbibliotheek van Leuven, ze intrigeerde me door haar sensuele aanwezigheid bij de platenbakken, het was alsof ze de CD’s kuste en streelde. Mijn verbeelding sloeg meteen op hol, ik dacht: dat is een vrouwtje om de rock and roll mee te dansen. Misverstand, haar genre niet, zei ze bij een voorzichtige kennismaking. Dan gewoon maar aan de rol gaan met mekaar, besloot ik (mede voor haar). Ach, ik wou het nogal een vaartje laten nemen. Maar onze platonische relatie duurde slechts drie weken, op de drempel van de gedroomde seks maakte ik een geweldige beginnersflater (stof voor een volgend hilarisch verhaal, het had te maken met textiel en een verkeerd gekozen kamer, ik hield van sfeervol licht, zij van verborgen donker). Lisa holde blozend weg. Een betwiste beslissing, door mij.
Lisa had in een recenter verleden al eens de pech van haar leven gehad. Haar liefdesvriend met wie ze drie jaar samen was in een lat-relatie, bleek op zijn thuisfront nog een echtgenote en kindjes te hebben. Hij had Lisa al die tijd kunnen bedotten, haar niet bij hem aan huis laten komen wegens zogezegd aanslepende verbouwingswerken. Tot Lisa op zekere dag zijn adres door een list wist te bekomen, ging aanbellen en te woord werd gestaan door zijn vrouw. De vriend in kwestie was geen dommerik, integendeel, wel een bedrieger. Niettemin was hij een gerespecteerd docent aan de hogeschool.
Ergens was het begrijpelijk dat Lisa argwanend was tegenover mannen, te meer omdat die docent nog wel een kennis van mij was in de atletiekclub. Ze had voorgoed haar buik vol van mannen met een speciale levenswijze. Maar, hand op mijn hart, ik bedoelde het goed met haar. Het leven had me al zoveel wijzer gemaakt, ik kwam uit die totale ravage met Maggie en had besloten om eerlijkheid en integriteit als vaste ingrediënten van mijn nieuwe bestaan te maken. Ik wou de trouwe man van een vrouw worden.
Lisa was beroepshalve personeelschef in een zorginstelling. Zij maakte de dienstregeling op en coördineerde de opvolging van de omgang met de patiënten: mensen met een beperking.
Zij kon mij perfect uitleggen wat bijvoorbeeld borderline inhield, de waarschijnlijk fatale kwaal van Maggie. We voerden op korte tijd boeiende gesprekken en zo kwamen we zelfs tot de ontdekking dat mijn nichtje en petekind Rosa tot haar personeelsleden behoorde. Lisa meende zelfs een zekere uiterlijke gelijkenis tussen ons beiden vast te stellen, leuk toch. Zo kwamen wij steeds closer, dat schoof erotisch flink op. Zij hield ook van sporten, vooral lopen en fietsen, zoals ik. Zoveel klopte tussen Lisa en haar mogelijke minnaar, in casu ik. Maar zoals reeds gezegd, tot die ultieme symbiose is het niet gekomen.De vriendschap stopte plots, maagdelijk onbevlekt.
In de tussentijd was ik mijn (schichtige) nichtje Rosa wel eens op het lijf gelopen. Dat gebeurde meestal in Leuven, op haast afgedwongen wijze door mij. Want zij slaagde er meestal in – via instant improvisatie – om een ontwijkingsmanoeuvre uit te halen. Ik wist toen al dat communicatie niet haar sterkste punt was, wegens slechte genen langs vaderskant: de doofstomme geaardheid van de mompelaar Fonne, zie mijn triest relaas in Bolsjewiekenziekte van 9/8. Ook haar broer Lowie was in hetzelfde bedje ziek, ik heb erover verhaald in Dossiergriezeljong van 23/8. Breek mijn bek niet verder open, beste lezers, communisten zijn als betonnen muren, ze spreken niet, hoogstens weerklinkt uit hun mond wat ingelepelde kost.
Terzake nu, ik ben een sterk overtuigde kapitalist, een vrije en open westerling, ik wil kleur bekennen. Dus ik hield de onwillige en onvrolijke Rosa eens strak staande in Leuven. Ik stelde haar de vraag: gij kent Lisa toch, ze is blijkbaar uw directe dienstoverste. Rosa verschoot, werd bleek en daarna wit. Nee, zei ze, dat zegt me niks. Ik herhaalde omstandig en traag mijn vraag. Maar Rosa volhardde. Ze had nog nooit gehoord van een Lisa op haar werk. Tja.
Bij het volgende, misschien laatste, contact met Lisa vroeg ik om uitleg, om opheldering over deze rare uitspraak, zeg maar pure miskenning door Rosa. Lisa was ontzet, verbijsterd, ze dacht zelfs dat ik onwaarheid sprak, zo stompzinnig vond ze die ontkenning van haar persoonlijk bestaan op haar eigen dienst, notabene door iemand die onder haar rechtstreeks gezag en leiding werkte.
Wat elke normaal mens in een gelijkaardige situatie zou doen: bij een eerstvolgende gelegenheid vroeg ik aan mijn petekind Rosa of zij zich niet vergist had omtrent Lisa, dat was toch haar chef. Rosa ontkende nu nog halsstarriger, met een uitgestreken gezicht beweerde ze dat er geen Lisa op haar werk rondliep. Toen viel plots mijn frank, ik doorzag dat lelijk opgezette poker face van mijn naaste familielid, ze wou eigenlijk zeggen: rot op jong, gij met uw onnozele vrouwenkwesties, ik wil daar geen affaire mee hebben. Haar afkeer van mij (haar dooppeter) was zo intens dat ze er staalhard wou voor liegen. De prijs die zij (graag!) wou betalen voor mijn verondersteld speciale levenswijze bestond uit moreel bedrog en laakbare achterbaksheid. Daarmee was het prille spoor getrokken van wat ik later, in mijn dichtste familie, nog zo vaak zou meemaken. Onderuitgehaald worden langs voor en langs achter. Het verraad begon in de eigenste kringen, mijn gewezen zus Jaklien voorop, daarachter de onmondige Fonne, de jonge griezel Lowie en finaal de schimmige Rosa, zonder het minste schaamrood op de wangen.
Ik was hun broer, schoonbroer, nonkel, peter etcetera, maar in de praktijk was ik de vermaledijde man die men aansprak met hallo en heykes. Ik had geen naam voor hen en mijn bestaan werd ontkend en verloochend. Dit is echt geen klaagzang, ik wil het verhaal hier enkel achterlaten als een spijkerharde vaststelling. Niemand van die rode kosmopolieten heeft ook maar één moment oog gehad voor mijn verdriet omtrent Vincent (1981-2018). Ik schreef een boek over mijn dode zoon, het werd door hen in een hoekje geworpen, het leed werd ongelezen gelaten. Ze gingen zelfs in de tegenaanval (stiekem, achter de rug, volgens de doctrine van volleerde communisten), ze staken een stevig handje toe om me mijn kleinkindjes te helpen afpakken. De oude Fonne Spiegels was de spreekbuis (het was hem thuis voorgezegd door de lichtjes bejaarde Jaklien): wij zijn neutraal in zulke zaken. Jawadde, dat is de neutraliteit van de collaborateur, een ethisch verraad dat van alle tijden is. Ze voelen zich echter veilig in hun zelf gecreëerde gelijk, want de tegenpartij heeft een speciale levenswijze.
Inderdaad, ik heb de top van de speciaalste liefdesberg bereikt, na een levenslange dooltocht, een dwalen door dalen. Ik heb me opgetrokken uit de diepste afgronden, ik moest onderweg zelfs mijn zoon achterlaten. Mag ik nu dan alsteblieft nog wat genieten, met mijn hart vol van passie. Het is aangesterkt en opgevuld met geluk, dankzij mijn aparte stijl van leven. Ik raad het iedereen aan, volhard, geef niet op, zet in op de grote liefde. Doe het maximaal en heb lak aan de goegemeente, inclusief uw biologische familie. Er is zoveel hogers te bekomen, geloof me.