Het is ons aller lot om eens afscheid te nemen van dit leven, de dood is de onvermijdelijke metgezel van ons menselijk bestaan. Niet zo evident is het om aanwezig te zijn bij het definitieve heengaan van een dierbare. Het is een voorafname op zelf doodgaan.
Dat scheiden kan sereen geschieden, in stille waardigheid en met een vorm van aanvaarding, of het kan hartverscheurend en traumatiserend zijn, gruwelijk zelfs, vanuit diepe opstandigheid tegen wat onrechtvaardig lijkt, de pijn zal er ook in dat geval niet minder om zijn. Ik was een paar keer bijna ongewild de gastheer voor deze smerige indringer, de lelijkerd met de zeis liet mij als (vermeend) wijze met vertwijfeling en met venijnige vragen achter. Wat was de fundamentele zin van deze wreedaardige onzin?
Toen mijn moeder heenging, bleef ik met dubbele gevoelens zitten. Ik kon me niet van de indruk ontdoen dat ze te vroeg was vertrokken, en toch, ze was 92. Maar ons ma heeft nog gevochten tot de laatste snik, ze was sterk en krachtig in haar doodstrijd, alsof ze helemaal niet klaar was om haar lange leven stop te zetten, ze protesteerde meer dan heftig tegen haar einde. Zelf had ik geen enkele regie over het gebeuren, de zaak was in handen van andere naaste familie, die achter de schermen had overlegd met de artsen. Was ons ma haar lot bezegeld geweest door een berekende benadering van haar (per definitie) niet terminale kwaal? Genoeg geleefd moeder, we gaan u niet meer oplappen om ons nogmaals tot last te zijn, zo’n soort dossier? Ik stond er door omstandigheden te ver van af, de laatste keer dat ik haar zag, was ze bij momenten zo helder dat ze nog liefdevol besloot: doe de goeiendag aan Nathalie en zeg dat ze hier altijd welkom is. Daarmee bedoelde ze inderdaad niet het langskomen bij haar graf. Maar de doktoren (en compromitterend cliënteel) lieten haar vertrekken, ze werd afgeleverd op het kerkhof. Voor mij zal het voorbarige overlijden van ons ma steeds enigmatisch blijven, een raadselachtige dood, ze werd bijna inderhaast overgebracht naar een misplaatste laatste rustoord. En ik kan haar niet terughalen.
Mijn gewezen vriendin Maggie behoort reeds 13 jaar niet meer tot de levenden, maar ze is ook niet dood, ze bestaat nog voort in een vage tussenvorm. Na een mislukte zelfmoordpoging kwam ze terecht in een instelling, een vonnis dat geldt voor de rest van haar dagen. Het is een veroordeling waarvan ze zelf niet op de hoogte werd gesteld, wegens totale onwetendheid in haar geest, die reeds voordien een paar defecten vertoonde. Ik leerde haar kennen in de beste periode van haar leven, maar maakte ook haar terugval naar het allerslechtste mee. Ze wou er uit stappen, maar bleef haperen in de dikke mist van haar pillen, haar brein overleefde zwaar geteisterd. Ik heb haar nog jaren bezocht, en zo werd ze op zekere dag precies weer bruusk wakker, het drong plots snoeihard tot haar door dat ze zich van een terugkeer naar het normale bestaan definitief beroofd had: ze begon met verstikte stem te snikken, daarna hartstochtelijk te wenen, vervolgens ging ze over op een erbarmelijk smeken en bijna bidden tot mij om haar daar weg te halen, ze krijste tenslotte, ze riep en ze tierde… Dit was een scenario uit een concentratiekamp, ik kon haar niet troosten want ik wou haar niet beliegen, ze was een levenslang opgesloten vrouw, ter plekke in die inrichting én in zichzelf. Bij mijn thuiskomst heb ik meteen haar neuroloog gebeld, met een dringende bede om hulp, die man heeft gedaan wat in die uitzichtloze situatie nog kon: haar platspuiten. Dat was dus echt de laatste dag geweest dat Maggie nog even terug levend was geworden, om haar dodelijke lot in te zien. Daarna trad de volledige duisternis in, in haar hoofd hangt sindsdien een compacte sluier van vergetelheid, de zware dosissen pillen maakten van haar een medisch lijk.
Mijn beste collega Erica werd ziek op haar 30ste, ze stierf op haar 33ste. De dokters hadden haar beloofd dat ze pijnloos zou heengaan, alsof ze langzaam in een diepe slaap zou vallen. Het zou zelfs een aangename roes zijn, voor die laatste reis kon ze doezelig indommelen op een zacht aanbod van zware morfine. Erica had er het volste vertrouwen in, ze wou zo snel mogelijk weg uit deze levensmiserie en de opstap maken naar haar zalvende God (ze was zeer gelovig), het was genoeg geweest in haar ongelijke strijd tegen die woekerende tumor in haar jonge hoofd.
Dat vertrouwde ze me nog toe op haar sterfbed. Ik voel nog haar klamme hoofd en ik zie nog haar bleke gezicht, een tedere engel die ging gered worden uit het kwaad van de aarde en zalig mocht opstijgen ten hemel, zoals beloofd pijnloos, dank zij de wonderlijke verdoving. Maar de dokters waren geen verlossende goden, ze hebben hun woord niet gehouden, ze braken hun belofte, er klopte niks van, Erica moest die laatste nacht door de zwaarste zwarte hel. Ze heeft nog uren liggen kronkelen van de pijn, met stuiptrekkingen en akelige hallucinaties, ze heeft zelfs in de handen gebeten van wie haar wou helpen. Erica moest een doodstrijd voeren die gelijk was aan een lange nacht tergend traag stikken in de gaskamers van Auschwitz. Tegen de ochtend aan mocht ze eindelijk doodgaan, ze was geen menselijk wezen meer maar een bleek en uitgemergeld skelet.
Haar mama toonde me later een foto. Ik zag geen meisje meer, maar een wezen dat de personificatie was van pijn en lijden.
Mijn zoon Vincent (1981-2018) was reeds opgegeven van net na de diagnose. Chemo of andere therapieën leken zelfs overbodig. Tussen de eerste ziekteverschijnselen en zijn overlijden verliep geen volledig jaar. Vincent had voor een palliatief einde gekozen, een soort passieve euthanasie. Niemand had me exact verteld hoe dat precies ging verlopen, ik zat aan zijn sterfbed en telde bang de uren af. Wij communiceerden slechts met kleine woordjes (hij kon nog nauwelijks praten) en zachte blikken, ik hield zijn hand vast, veegde zijn voorhoofd af, liet hem zuigen aan een rietje om nog wat vloeistof binnen te krijgen, niettemin liep het meeste water langs zijn kin. Afgrijselijke herinneringen, mijn zoon lag in zijn jonge lichaam te wachten tot het laatste licht uitging. Toen kwam de hoofdarts (v) langs met een spuitje om hem wat te kalmeren, als hij hiermee akkoord ging, dat waren de eigenste woorden die ik hoorde van de dokter. Het binnensmondse antwoord van Vincent ging verloren, hij poogde nogmaals, weer een onverstaanbare klank (hij kon niet meer articuleren). Ik heb dan mijn oor aan de mond van mijn zoon gelegd en hij fezelde… ja. De arts gaf de injectie en Vincent sliep direct in. Eigenlijk vond daar zijn feitelijke dood plaats, want hij is niet meer wakker geworden. (Het vastgestelde overlijden vond bijna drie dagen later plaats). Ik was getuige van zijn vertrek uit dit leven, zonder te weten dat hij de dood werd ingespoten. De gedachte blijft tot op vandaag ondraaglijk.
En toch had Vincent me nog gezegd: blijven lachen papa. Mijn zoon vaardigde geen embargo af tegen levensplezier, integendeel.
Hij wist dat de wereld ging verder draaien, dat mocht van hem op de carousel van vreugde zijn, van deugd hebben aan mekaar, in casu: de liefde betrachten en bedrijven in al zijn vormen. Dat doen we jongen, met jou in gedachten, en ook ons ma flitst langs, en Maggie samen met Erica, al onze mooie dierbaren passeren bij ons hand in hand. Wij vergeten niemand en wij zetten ons verdriet om in het volop genieten van de korte tijd dat we hier zijn. Wij laten zeker geen geliefden achter, wij komen hen achterna, straks of later. Ons bestaan heeft de zin die we zelf verzinnen, van beminnen over liefhebben tot graag zien en dan terug van vooraf aan. Een eeuwigdurend herbegin.