In museum Kazerne Dossin waar ik werk als gids zijn er al veel vrouwen voor mij plat gegaan, ook meerdere meisjes vielen in katzwijn. Ik heb er reeds zulkdanige ervaring mee dat ik het op voorhand zie aankomen. Ze beginnen me opeens met grote ogen aan te staren, daarna trekt de kleur weg uit hun gelaat en komen ze op onvaste benen naar me toegewankeld. Ik beken dat ik steeds bereid ben om er aan mee te werken. Ik steek mijn armen uit om hen op te vangen en desnoods tegen de borst te drukken. Maar bijna altijd kom ik te laat, ze liggen al languit op de grond alvorens ik ze kan pakken. Daarna ontferm ik me bezorgd over deze ongelukkigen.
Sorry dat ik me een grappige en vooral ironische intro permitteer. Ik steek met niemand de draak. Het is gewoon wat stoom aflaten bij onze taak als gids. We vertellen altijd datzelfde inktzwarte verhaal. Een flinke scheut Joodse humor tussendoor helpt. Ideologisch zit ik graag op de lijn van dat volk.
Om even correct te recapituleren, er zijn vaak bezoekers die bezwijken onder het loodzware feitenrelaas (het ontbreken van airco helpt daarbij een handje). Er zijn echt wel enge passages waar mensen op hun adem trappen, de horror niet de baas kunnen en onwennig naar lucht happen. Mijn begrip hiervoor, het is geen fictie wat wij vertellen, het is altijd weer dat rauwe verhaal over de Holocaust, zowat de zwartste bladzijde uit onze geschiedenis…
…naast de Goelag Archipel en andere communistische massamoorden in de voormalige Sovjet-Unie, alsook de ‘Grote Sprong Voorwaarts’ en de ‘Culturele Revolutie’ onder Mao in China. Ik vergeet als gids liever niet om ze te vermelden, de Shoah is niet het enige ethische referentiepunt. Hitler en de nazi’s hebben 6 miljoen Joden uitgeroeid, hun oorlog maakte in totaal 60 miljoen slachtoffers. De Grote Rode Leiders overtroffen te samen dat aantal ruimschoots. De bloedige boekhouding is beschikbaar via google, een goede tip voor de leden van PVDA, waaronder een paar gidsen. Onbegrijpelijk toch. Hun selectieve verontwaardiging is stuitend.
Ik schaam me in hun plaats.
In deze tijden van gendergekte wil ik evenwel op mijn woorden letten.
Af en toe gaat er ook eens een man tegen de vlakte. Het record van de zwaarste val staat op naam van een atletische kerel van bijna 2m en ongeveer 120 kilo. Hij volgde mij gans de rondleiding op de voet, was extreem aandachtig en soms zelfs overenthousiast, alsof hij de nazi’s retroactief te lijf wilde gaan. Toen ik vertelde over de trage en pijnlijke werking van het dodelijke gifgas Zyklon B werd het voor hem echter te machtig. Hij tolde plots om zijn as en viel pal achterover plat op zijn rug. Hij zag lijkbleek en bewoog niet meer. Ondertussen daverde de ganse etage op haar grondvesten, alsof er een droge bom ontploft was, een doffe slag die overal nazinderde. Zijn vrouw kon hem na bange minuten terug bij zijn positieven brengen. Als een bokser die groggy was geklopt, heeft hij zich mee naar het einde gesleept. Toch een moedige man, in niks een macho.
Meer van die gasten en er komt misschien nooit meer oorlog. Zij winnen preventief de strijd omdat zij inzetten op de weekheid van hun hart. Mooi.
Het is even bewonderenswaardig hoe vitaal onze bejaarde mensen zijn. Zij houden meestal goed stand, weigeren zelfs een klapstoeltje voor onderweg. In tegenstelling tot vele jongeren die liever zitten dan staan, eerder voorover hangen dan rechtop lopen. Het is me soms een zootje.
Ook de opa’s die aangekondigd worden als mannen die ‘alles van den oorlog weten’ zijn standvastige passanten. Zeer sympathiek, daar niet van, maar ze moeten meestal afgeremd worden. Ik laat ze tussendoor graag aan het woord, maar liefst niet om ganse veldslagen over te doen. Het gaat prioritair niet om de opgestapelde feitelijkheden, maar om de strikt persoonlijke invraagstelling, om ieders eigen morele waarheid.
Dat is uiteindelijk de vaste bijbel van Dossin.
Laatst was er een fiere grootvader die voor zijn verjaardag was gekomen, samen met zijn twintigkoppige familie. Het waren erg keurige mensen, schoon in de zondagse kleren en ten zeerste luisterbereid. Ze wilden nu wel eens horen wat opa nog allemaal van de oorlog tegen den Duits wist. Ik ben omzichtig met de lieve man omgegaan, ik liet hem zeker in zijn waarde, hij mocht tussendoor een kort woordje placeren. Hij stoorde niet en ik kon zijn tussenkomsten makkelijk ombuigen naar onze casus, de deportatie van Joodse mensen en zigeuners vanuit de Dossinkazerne.
(nee, geen homo’s, Margot Vanderstraeten, zoals in uw boek Minjan).
Bij het grote gezelschap van onze bovenstaande opa waren ook een paar attente jonge mensen, kleinkinderen veronderstelde ik, grote jongens en meisjes die aandachtig volgden en soms voorzichtig een vraagje stelden. Welkom toch, schone interactie was dat. Eén jongeman van een jaar of twintig viel extra op. Hij stond steeds op de laatste rij, maar keek bijna krampachtig naar mij. Hij haakte zich echt vast met zijn blik, staarde recht in mijn ogen. Dit leek een extreem geïnteresseerd aanklampertje, een nieuw soort vredeshavik fantaseerde ik tijdens mijn betoog. Tot hij plots wankelde… en in zijn volle lengte languit en hard tegen de vlakte ging. Geveld en uitgeteld lag hij op de grond, de ogen gesloten als bij een afgelegde dode. Zijn gezicht leek opeens van bleek perkament en zijn mond brabbelde nog wat wartaal. Zijn naaste familie sprong meteen bij, met flesjes water en peptalk, klapjes in zijn gelaat. Opa stond erbij en gromde, zijn mond een fijne streep, hij zei geen woord. Wist hij beter?
Plots dook zijn dochter op, de mama van de jongen. Die had haar omgevallen zoon in één tijd weer rechtgetrokken, met een kleine reprimande. Ze verweet hem openlijk zijn voorbije nachtelijke braspartij en dat hij zonder slapen en half dronken of gedrogeerd was meegekomen naar het museum. Opa wendde zijn hoofd af. Kleinzoon kon echter niet meer op zijn benen staan, het vat was af. Hij heeft de rondleiding dan toch verder gevolgd in… een rolsstoel. Tja.
Ik vond het incident tegelijkertijd hilarisch en licht beschamend, maar ik wou opa in zijn eer laten. Deze blamage uit eigen rangen had hij niet verdiend voor zijn verjaardag. Dus ging ik zogezegd rustig verder met mijn werk. Ik trachtte opa nog meer bij de zaak te betrekken. Voor de gelegenheid hanteerde ik een supplementaire moraal van het verhaal, namelijk de particuliere medemenselijkheid. Hij moest niet onderdrukt of negatief gestigmatiseerd worden door een onvoorzien accident uit eigen rangen.
Zo kwamen wij allen nog vrij intact aan het einde van de rondleiding.
Maar dan, klap op de vuurpijl, zware donderslag bij heldere hemel in het museum. Weer een doffe slag, een andere jongeman ploft zwaar tegen de grond en blijft liggen gelijk een lijk dat al verstijfd is. Het slachtoffer leek als twee druppels water op de eerste gevallen jongere.
Om een gecompliceerd verhaal te simplificeren, de tweede bijna-dode was de tweelingbroer van de eerste patiënt, de zieke volger in zijn rolstoel. Hun ontredderde mama bood mij met de handen in het haar haar excuses aan, haar onverlaten van zonen hadden het echt wel bont gemaakt, zowel tijdens de voorbije feestnacht als bij de rondleiding in het museum. Ach…
Een geslagen opa keerde zich moedeloos af en zweeg als vermoord. Deze oorlog had hij roemloos verloren, overwonnen door de manifeste zwakte van zijn kleinzonen. Ik heb hem zonder woorden getroost, met een knipoog en een schouderklopje. Dat pikte hij gemoedelijk op. Er was uiteindelijk geen man overboord, de jongens hadden stand gehouden, doorgevochten tot ze fors geraakt werden, door de kater van hun jeugd. Hun hart hield echter stand. Bedankt lieve opa. Leve de familiale vreugde.