De dag doorkomen was een marteling, nu hij niet meer schilderde. ’s Ochtends wandelde hij een uur, laat in de middag trainde hij twintig minuten met zijn lichte gewichten en zwom hij een halfuur rustige baantjes in het zwembad – het dagelijkse oefenprogramma dat zijn cardioloog hem had aanbevolen – maar dat was het dan, dat waren zijn dagelijkse belevenissen. Hoelang kon je naar de zee blijven turen, ook al was het de zee waarvan je sinds je jongensjaren had gehouden?
Hoelang kon hij kijken naar de wisseling van eb en vloed zonder eraan herinnerd te worden, zoals dat iedereen kon gebeuren die zat te mijmeren aan zee, dat het leven hem, en alle mensen, willekeurig, toevallig en maar eenmalig was geschonken, en zonder bekende of kenbare reden?