De lange schimmen lopen door de gangen. Toen mijn moeder stierf voelde ik me uitzetten, langzaam, duurzaam, mettertijd. Ik voelde me doordrenkt van haar waarheid, doortrokken, als van water, kleur of licht. Ik dacht dat ze de diepste plek was binnengegaan die ik kon bieden, dat wat bezielt, dat wat, als er zoiets is, mijn eigen laatste ademtocht zal overleven, en ze maakt me groter, ze verruimt mijn gevoel van wat het is om een mens te zijn. Ze is nu een deel van me, totaal en troostend. En het stemt niet droevig om te erkennen dat ze moest sterven voor ik haar eindelijk volledig kon kennen. Het tekent slechts de macht van wat hierna komt.