In 1935 vierden de nazi’s de triomf van hun bio-ideologie met de groots opgevatte tentoonstelling Das Wunder des Lebens in Berlijn. De zeven tentoonstellingszalen toonden, zoals minister van Binnenlandse Zaken Frick het formuleerde “het frisse, kerngezonde pulserende leven in al zijn verschijningsvormen”. In een grote, verduisterde zaal stond de centrale attractie van de tentoonstelling: de glazen mens, een complexe, transparante anatomische sculptuur met ingewanden die oplichtten bij een druk op de knop. Een stem op een grammofoonplaat verduidelijkte: “In de borsthalte zien we beide longen.”
De catalogus van de tentoonstelling vatte het allemaal samen: “Het is de erfelijk gezonde en raszuivere mens die vandaag het richtsnoer van ons politieke en maatschappelijke bestaan is.” Naast onschuldige didactische taferelen over de natuur en de biologie ontdekte de bezoeker afbeeldingen van het “Duitse ras”, gezonde arbeid(st)ers en boer(in)en. Op een grote wand stonden symmetrisch een atletische man en vrouw tegenover een arts in witte jas en een nazi in zwart uniform uitgebeeld, symbolen van kracht en gezondheid onder medisch en militair toezicht. In nazigeschriften gold de arts als een “biologische soldaat”, als een “verzorger van de genen” en een Gesundheitsführer. Biopolitiek, geneeskunde en esthetiek liepen hier naadloos in elkaar over.