Met alle Chinezen, maar niet met den dezen. Met den dezen bedoel ik de haveloze man die in een soort hok huist naast de bouwval die voor onze garage doorgaat. Hij probeert om onder dat stenen afdakhol zijn vaste woonplaats te organiseren.
Wegens de hoge parkingnood in Leuven hebben wij gedurende een paar maanden onze wagen in een garagekrot moeten onderbrengen. We huurden het pand, dat net niet op instorten stond, van een dubieuze figuur die zijn krakkemikkige stalling aan een tiental noodparkeerders zoals wij verpatste. De obscure huurbaas bleek alle krotten op dat desolate buurtterrein in eigendom te bezitten, onder zijn cliënteel voornamelijk armlastige studenten, bivakkerende migranten en vooral een rare mix van marginaal volk. Dat stoorde ons niet meteen, wij hebben een goed gevoel voor non-conformisme en zolang als de mensen correct en vriendelijk zijn, accepteren wij iedereen.
Maar onze Chinees was van in den beginne een randgeval, hij bleek een extreem schichtig type, verschanste zich meestal in zijn stalling, een stal is nog een beter woord. Wij merkten bij elke passage uit ons garagekrocht zijn chaos op, bestaande uit vuiligheid en puinhopen. De man hokte tussen de schimmel en de rommel, wij zagen zijn gammele tafel en ersatz bed die vol uitgedroogde etensresten lagen, aangekoekte borden en pannen, wankele stapels leeggoed en de vloer bedekt met vieze vodden die waarschijnlijk zijn schaarse kleren waren. Zelf verkoos hij zijn eigen ontblote versie, want hij had echt niet veel om het lijf, enkel een lendendoek die zijn Chinese aandelen bedekte. Dat zagen wij in de rapte als wij aan zijn deur (een scheve plank) passeerden, dan trok hij zich haastig terug, hij verschanste zich achter stapels vuilzakken, verborg zijn kop met een vettig pizzakarton. Ik overdrijf echt niet, ik kan nog verder uitweiden over het welig tierende ongedierte in en rond zijn holwoonst.
Maar er zijn grenzen aan wat Westerse lezers willen consumeren.
Toch verveelde onze Chinees zich niet, hij was aan één stuk door in gesprek. Dag en (bij uitstek) nacht zat hij te bellen, zijn smartphone plakte aan zijn oor. Hij kon het zich bijna permitteren van zonder handen te telefoneren, zijn gezicht was zo glimmerig ongewassen dat alle materie er bleef aan vastkleven. Ik hoop dat dit niet als racisme wordt geïnterpreteerd, want volgens ons lokale woke volk zou dit als een aanval op de uitheemse cultuur van die man kunnen gelden.
Larie, niet gezeverd, wij zijn menselijk geweest en hebben die man aangegeven bij de politie. Opdat de stedelijke instanties zouden ingelicht worden van deze wantoestand. Met alle gevolgen van dien voor de bandiet die zulke panden durft te verhuren, wij hebben ook onze garage opgezegd. Wij laten onze auto voortaan nog liever buiten slapen dan de zakken te helpen vullen van een duivelse huisjesmelker. Want zijn duvels had hij direct ontbonden met ter plekke uitgevonden gesjoemel over het niet geldelijk vergoeden van ons recht op terugbetaling van de waarborg. Wij snoerden hem de mond met niets minder dan de… mensenrechten, die ook voor Chinezen op den dool gelden.
Toen zweeg hij. Hij kan later nog genoeg spreken, voor het Leuvense tribunaal. Op die manier zijn wij heel graag verraders.
De zaak zou nog een ander staartje kunnen krijgen, wie weet tot bij de Staatsveiligheid. Ik schreef immers dat onze Chinees een fervente, zelfs geobsedeerde voltijds beller was. Naar wie of wat? Beheerde hij van hieruit een duistere firma in China, stiekem en vanop afstand omdat ‘iets’ het daglicht niet mocht zien? Ondanks zijn bewust en strak gehandhaafde kluizenaarschap merkten we toch dat hij soms ‘chique visite’ kreeg: exclusief dure Aziatische ‘vrienden’ met een blinkende glitterwagen, het leek wel een scène uit de niet bestaande film: Chinese maffia in Belgenland. Zagen wij spoken of was dit een episode van een niet zo vrolijk sprookje: opgepast voor China?