Zo rond mijn 35ste maakte ik in het atletiekwereldje kennis met Rob, een relaxe leeftijdsgenoot die in wedstrijden steevast als laatste over de meet kwam. Zijn uitslag interesseerde hem niet, hij liep voor zijn gezondheid. Ik meende lange tijd dat hij ter compensatie helemaal focuste op zijn job, klopte niet. Zijn werk verliep nog rustiger, legde hij me uit. Hij was als maatschappelijk assistent in vaste dienst bij Justitie in het gerechtelijk arrondissement Leuven. Zijn taak bestond erin om 2 à 3 maal per week op bezoek te gaan bij mensen van wie hij een sociaal profiel moest opmaken. Dat wil zeggen: hij diende aangaande hun persoon een ‘moraliteitsverslag’ op te stellen. De betrokkenen moesten integraal in beeld gebracht worden opdat rechtbank en parket zouden weten welk type mens voor hen zou verschijnen. Dat kon om een dader of een slachtoffer gaan, desnoods een getuige van feiten. Een droomjob, vond ik, hetgeen Rob volkomen beaamde. Hij had van het karakteriële onderzoek naar het menselijk landschap zijn beroep gemaakt. Ieder soortelijk individu leverde een ander verslag op. Wat was ik graag in zijn plaats geweest, ach en helaas.
Na mijn klassieke humaniora, zes jaar knokken op Latijn en vijf jaar op Grieks, was ik aan de universiteit terechtgekomen om er een studie rechten aan te vangen. Dat werd een flop, ik strandde halverwege. Na de twee kandidatuursjaren (bachelor) stopte ik, uitgekeken op die monotone materie. Ik wou bij de para’s gaan, als reserve-officier, ik lukte in mijn ingangstesten, maar zwenkte op het allerlaatste moment nog af naar de Rijkswacht. Onze pa vond dat lucratiever, ik zweeg en gehoorzaamde. Maar die tweede keuze bleek al rap een miscasting. Ik ben als werknemer geen dag gelukkig geweest bij dat militaristische politie-instituut, het was een wild fabriekje van roepen en tieren, blaffen en barse bevelen brullen, vernedering dus.
Daarom zocht ik mijn heil bij de zogezegd veiligste afdeling van de Gendarmerie, dat was de bewakingsdienst van het Koninklijk Paleis. Ik behaalde daar, mooi volgens het boekje, alle voorziene graden en promoties. De verloning was meer dan behoorlijk en de werklast eerder minimaal. Zoals ik reeds een paar keer schreef: er heerste vooral een profitariaat van collega’s die zich rustig naar hun pensioen sleepten.
Ik wou echter werken, gedreven en punctueel als ik van nature was, daarom was ik er niet zo populair. Gelukkig had ik mijn sport, als begaafde loper maakte ik er jarenlang deel uit van het wedstrijdteam, wat enorm veel faciliteiten opleverde om te trainen en aan politiecompetities deel te nemen, alles tijdens de diensturen, dus integraal doorbetaald. Dat compenseerde veel, daarbij kon ik makkelijk vrij nemen om thuis te zijn bij mijn jonge zoon tijdens zijn examens of schoolvakanties. Dus de baten wogen tamelijk op tegen de lasten, ik bleef op die manier in evenwicht gedurende 23 jaar. Tot de veer toch brak, kapot van de stress bolde ik er begin 2000 af.
Ik kwam evenwel van de regen in de drop terecht, in het troebele water van de Scheepvaartpolitie, een wankele boot die nog minder mijn biotoop was. Ik zwom er na drie jaar zwalpen terug weg, richting van het droge land, dat bevond zich gewoon aan de overkant van de straat: de Algemene Reserve, de eenheid bij uitstek voor jonge politiemensen. De gemiddelde leeftijd was er 25, ik was er… 50, geen probleem, ik mocht er naast de manschappen commanderen ook loopmonitor spelen, jawel, een luxeleventje. Maar na twee jaar begon dat werk te vervelen, het bestond hoofdzakelijk uit passief aanwezig zijn en wachten op een opdracht om uit te rukken. Dat laatste stelde niet zoveel voor, bijvoorbeeld: een betoging begeleiden, een gevangenentransport organiseren of eindeloos surveilleren in de Brusselse trein- en metrostations. En veel lopen, toch een troost. In 2006 besloot ik er op te stappen, de sfeer was er ook niet meer te harden, zelfs een kleine jogging was voor mijn jonge collega’s een corvee.
Ik had gezien dat er een vacature was op Binnenlandse zaken, men zocht een commissaris als verbindingsofficier tussen het ministerie en de politie. Wist ik veel of ik de geknipte man was, maar ik waagde mijn kans. Er was wel een probleempje, niemand kon me uitleggen wat mijn specifieke taak was, het was alsof die werkopdracht door een waas omgeven was, precies of dit tot het allerlaatste moment strikt geheim moest blijven. Was het de bedoeling dat ik infiltrant of spion ging worden, of gedropt worden ergens achter de linies om clandestien te gaan opereren voor de minister himself ? Op mijn eerste werkdag wist ik compleet van niks, het was de grootste stap in het onbekende uit mijn carrière, ik kreeg al bijna op voorhand heimwee naar het wankele nest dat ik ging verlaten. Maar plots scheen er licht, een tikkeltje concreter kwam het hierop neer neer: ik werd voor onbepaalde tijd gedetacheerd naar de dienst Private Veiligheid, het overheidsorgaan dat zich bezig hield met bewakingsagenten, portiers en detectives. Ik moest er onderzoeker worden, maar van wie of wat? Ik dacht in een flits terug aan mijn vroegere maat Rob, zou die pietzak nog altijd dat geluk hebben om op het gemak aan zijn moraliteitsverslagen te mogen werken. Ik was nog steeds jaloers. Wat had ik een zoveel moeilijker weg moeten afleggen. Stomme politie!
Maar op die eerste dag werd ik erg vriendelijk onthaald door mijn nieuwe medewerkers. Ik kreeg meteen een thuisgevoel, en meer: een super-de- luxe bureau met torenhoog uitzicht op de Brusselse Louisapoort, aan mijn voeten paradeerde de hoofdstedelijke beau monde. Adembenemend vond ik dat, in schril contrast met de bedompte sfeer van een doffe kazerne. Ik voelde me direct op mijn plek, opgenomen in het rustgevende wereldje van gemoedelijke ambtenaren die even hard leken te werken als zich op tijd wisten te ontspannen, perfect was dat. Mijn specifieke taak, zult u nu vragen. Wel dat was de grootste verrassing, ik werd compleet van mijn stokken geblazen: ik werd verondersteld van doorgedreven onderzoek te verrichten, naar een bepaalde categorie van werknemers, samengevat: de moraliteit natrekken van al wie in de bewakings- of veiligheidssector bedrijvig was (of wilde worden).
Snapt u het, lezers?
Ik was voor de laatste tien jaar van mijn loopbaan in een gelijkaardige droomjob (zoals die van Rob!) terechtgekomen. Ik mocht mensen gaan bestuderen en in beeld brengen, karakters ontleden en evalueren, voilà. Dat decennium op het ministerie is het gelukkigste van mijn carrière geworden, ik had de strakke ketens van de politie kunnen afwerpen en was op die overheidsdienst zelfs in grote mate mijn eigen baas geworden. Ik ben me altijd de vraag blijven stellen of de ideale werksituatie van mijn eertijdse maatje Rob daar iets mee te maken heeft gehad, eventueel langs onderbewuste wegen. Feit was, ik had hem in de laatste rechte lijn toch nog ingehaald, misschien wel voorbijgestoken, zo was hij weer de laatste.