2 maart – Dina

mrt 2, 2020

In de late jaren negentig heb ik een vrouw gekend uit Landen. Het was eigenlijk eerder een poppetje, genre Barbie. Ze was knalblond, schattig klein en hups van stuk, haar naam was Dina. Dit kindvrouwtje had één specifieke eigenschap die al haar andere wezenskenmerken in de schaduw stelde: ze was bloedmooi, op een onverbiddelijke haast totalitaire wijze. De mannen, en ook wel de vrouwen, vielen bij bosjes voor haar.

De wereld ging gigantisch plat voor haar niets ontziende, alles dominerende schoonheid. Ik was ook zo’n onnozele boom van verwondering die haar tegenkwam in het blonde bos. Mijn stam werd geschroeid, mijn kruin geraakte plots in wilde bloei, maar mijn kruis stond pal. Ik hield stand, zei nee tegen het begeren. Ik wou niet als zoveelste in de rij stomweg staan te geilen. Maar warme vriendschap kwam er wel van. Wij werden innige maatjes op de trein. Dij tegen dij, dat rijdt makkelijker.

Dina, hoe kon het anders, leidde een woelig liefdesleven, de zwoelte woonde als het ware bij haar in huis. Dat bracht ook vaak geen soelaas, zij was onrustig van aard, haar dagen waren soms hemeltergend volgeboekt met opdringerige minnaars, haar nachten turbulent gevuld met wisselende venten. En daarom kwamen er pillen aan te pas.
Om ’s morgens monter op te staan en om ’s avonds neer te vallen in de vergetelheid van slaap. Eigenlijk was het leven van ons mooie poppetje een lelijke nachtmerrie. Dat vertelde ze me allemaal, in haar tergende onrust van Leuven tot Brussel.

Ik zat daar naast miss Hollywood, blits en hip, alsook een hoopje trieste ellende. Even maakte ik er een gesmos van, zeg maar aangebrande soep, ik ging mee in de soap van goeiekope pillen, het werd een foute triller. Ook ik kreeg mijn demonen niet klein en kampte met chronische slapeloosheid. De pillen van Dina hielpen, voor een tijdje, daarna kwam de pijn dubbel terug. Wij kenden wel analoge levens, in niks tevreden, op de dool in steeds weer verloren liefdes. We zaten samen op de trein, het was hetzelfde dode spoor.

Dina stapte van pillen over naar sterker spul. Ze werd daarbij gretig geholpen door een bevriende dokter. Ook een apotheker zat in het complot. Met zijn drietjes op de zwier, Dina lag na zo’n tripje uitgeteld in bed, tussen de hitsige dealers, haar medische minnaars. Enkel de chemisch georkestreerde black-out van de morning after hield haar recht. Sterke verhalen, van extreme menselijke zwakte. En toegegeven, ze takelde ondertussen ook wel langzaam af. De schoonheid ging kopje onder in het pillenbad.

Op zekere dag, op het dieptepunt van haar existentiële onzekerheid, kwam ze de liefde van haar leven tegen. Een collega van mij, Danny X, eveneens commissaris bij de Federale Politie.
Dandy Danny in de wandelgangen. Danny was 20 jaar getrouwd, vader van drie kinderen en smoorverliefd op Dina. De wilde verliefdheid was wederzijds. Ze begonnen een blinde liaison, roekeloos en nietsontziend. Danny improviseerde plotse dienstreizen tot in Parijs, om bij zijn minnares te kunnen zijn, in het knusse liefdesbed te Landen, zoveel kilometers van het verre Dendermonde waar het echtelijke bed niet meer lonkte. Voor zijn vrouw verzon hij de grootste onzin. De dandy was een slappe pop geworden, enkel bij het poppetje Dina stond hij nog pal.

Ik aanhoorde deze onverkwikkelijke love-story. Ik had mijn mening, maar ik zweeg. Leve de lafheid was toen ook wel mijn motto. Mijn karakter hing van zwakheid aan mekaar. En ik bleef begeesterd door Dina, toegegeven, ze was nog steeds onwerelds. Ik keek in haar wulpse ogen, zakte willoos onderdoor, raakte net niet de afgrond van haar decolleté, zag haar niet zo kuis kruisende benen en knielde op de lust van karakter voor haar gewillige knieën.

Tot dat plotse verhaal. Van verschieten stopte de trein, ik had aan de handrem getrokken, in gedachten toch. Dina vertelde over een hallucinant geval. In een dikke pillenroes had ze Danny gemist. Hem opgebeld, zonder nadenken. Dame Danny had opgenomen. Dina stelde zich voor als: de geliefde van Danny, haar man. De vrouw in kwestie was terstond bezweken, ziekenwagen en op spoed beland. Toestanden, paniek, de dood keek toe. Danny viel door de mand, maskers af, zijn kinderen gingen hun papa verachten. Het is daar ook niet meer goed gekomen met dat gezin. Danny bezocht later nog sporadisch Dina, maar de fun was er af.

Danny leed als een beest en Dina ging door met haar pillenfeestjes. Ik nam alles waar, ook de aftakeling. Danny werd zwaar ziek, op minder dan geen tijd was hij terminaal. Ging het om een harde kanker van verdriet, ik heb het antwoord nooit gekend. Hij werd vijftig. Dat was ook zijn sterfdag. Exit Danny, en intro van Dina in morfineland. Dat vernam ik jaren later van een compleet afgetakelde Dina. Ze was onherkenbaar geworden, veertig en ook pijnlijk lelijk van ellende.

Het was niet dat ik haar vergat, maar ze deemsterde weg uit mijn leven. Met morfine had ik het moeilijk. Ik was hoe dan ook nog een sportman. Wedstrijdloper, occasioneel zelfs een marathonmacho. Ik wou minstens de schijn hoog houden dat ik dit leven gezond zou uitlopen.
Ik was ook papa van een sportieve én lieve zoon. Papa’s moeten sterk zijn, toch wel.

Het was niettemin een klap, zeg maar een mokerslag, toen ik voorjaar 2005 in de krant las dat er een uitslaande brand was geweest in Landen. Huis in de fik, één triest slachtoffer, de genaamde DV. Ik zat meteen in alarmfase rood, belde naar de collega’s van de lokale politie en vroeg naar de volledige naam achter die initialen. Inderdaad, mijn intuïtie was op morbide manier juist geweest. Het ging om Dina, onmiskenbaar.

Haar verkoolde lichaam was herkend aan een paar ringen, haar hart opgebrand, haar ziel uitgezongen. Ze werd teruggevonden in een bedje van resterende as en verkoolde beenderen, ergens lagen ook de zwartgeblakerde pillen en een dodelijk restantje sigaret. Dina was al rokend, en uiteraard verdoofd door chemicaliën, in slaap gevallen.
Ik hoop dat zij in het hoog oplaaiende vuur nog haar liefdesgod Danny heeft gezien. Zijn reikende handen vanuit een hemel van vuur, waarin zij nu verder schroeien in hun verzengende liefde. Gedaan de kwellingen. Geen belemmeringen meer. Enkel het knetterend zacht lawaai van hun passie.

Om mijn klein verdriet af te schrijven zette ik me dagen later achter mijn laptop. Ik wou een kort in memoriam uittikken voor een lief waarmee ik slechts één keer de lakens had gedeeld. Enkel uit vriendschap, om haar veilig en voorzichtig te koesteren, misschien ongewild te behoedend voor de helse hitte die nog ging uitbreken, de moordende brand die haar leven in het zuur van pure pijn liet uitdoven.

Dus ik begon langzaam te tokkelen aan mijn liedje van het korte leven en het doffe leed. Op hetzelfde moment komt Vinnie langs. Wij bekijken mekaar, ik vertel hem snel en bondig van mijn opzet. En op dat eigenste ogenblik begint op de radio een droeve song te spelen: Beds are burning van de Australische pogroep Midnight Oil… Moment van kleine verbijstering, Vinnie en ik staan perplex. We spreken niet, onze woorden blijven hangen tussen haperen en zwijgen. De dood was groot aanwezig in huis, dit was van een akelige haast noodlottige simultaniteit, een synchrone tristesse.

Mijn zoon zou een kleine dertien jaar later sterven. Wij hadden op dat bangelijke moment als het ware samen de dood in de ogen gekeken. Ik was niet sterk genoeg om als eerste te gaan. Vinnie wees me de weg.
Ook in zijn leven sloeg de finale brand toe. Ik verteer traag verder.

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *