Ongeveer tien jaar geleden had ik een knappe vrouwelijke kennis, de lieve Corina, met wie het perfect klikte.
Ze was een kokette en verstandige dame, ze bekleedde een hoge functie in de bedrijfswereld en was cultureel zeer onderlegd. Ze was bovendien erg empathisch, ze had het hart op de goeie plek. Ik kon haar alles toevertrouwen, zelfs aangaande Maggie, mijn vorige vriendin die uit het leven was willen stappen (en hierin mislukte, ze moest als ongeneeslijk verminkte vrouw verder). Met Corina kon ik hier openlijk over praten, ze leefde oprecht mee, geen greintje komedie. Ik mocht bij manier van spreken mijn hoofd op haar schouder leggen, wat me soms op andere ideeën bracht, want ook qua sensuele aantrekkingskracht zaten we op mekaars golflengte. Toch is het niets geworden tussen ons, we kwamen niet verder dan wat lichamelijke tederheid, net geen erotiek.
Daar was een reden voor, een hard obstakel, Corina was in de ban van een andere man. Hij heette voluit Franciscus, een robuuste paardenfokker die dicht in haar buurt woonde. Hij was gekend, en ook berucht, als zwarte Frans.
Van die kerel ging volgens Corina een bestiale charme uit. Ze voelde zich haast dierlijk tot hem aangetrokken, met haar meest primaire instincten. Hij had haar driftleven ongewild overhoop gehaald. Voor zwarte Frans had ze haar echtgenoot in de steek gelaten, na een windstil huwelijk van 25 jaar. Ze had tabula rasa gemaakt, alle conventies overboord gegooid, enkel nog gehoorzaamd aan haar niet te stillen honger om bij die donkere Frans te mogen zijn. In het dorp sprak men er schande over, op haar werk riskeerde zij bijna haar job, haar familie liet haar vallen en alle vrienden kozen de kant van haar man. Ze stond moederziel alleen met haar verwoestende liefde, haar geweten speelde op, maar toch zette ze door. Ze ging helemaal uit balans voor Frans, een unieke buitenkans voor haar diepste buikgevoel.
Corina bevond zich sindsdien (vastbesloten) op het zogenaamd losbandige pad. Ze koos voor de zotte aandrang van haar hart. Ze liet alle luxe van het huwelijkse bestaan achter zich, met inbegrip van een superchique kast van een villa, met siertuin, zwembad, exuberante fitness & welness en andere dure prullaria. Ze versoberde, ze huurde een bescheiden studio, haar leven ging volledig in het teken staan van Frans. Ze wou ten alle tijde klaar staan als hij een teken gaf. Dat deed hij, af en toe, als hij goedgezind was en lichtjes geil van goesting.
Want daar zat het geheim van zwarte Frans, hij had een afwijking die hem voor Corina onweerstaanbaar maakte.
Hij liet haar zomaar niet toe, hij verkoos op de eerste plaats zijn paarden, hij praatte liever met de dieren. Frans was een grote zwijger, een mensenhater (volgens zijn schaarse kennissen), hij ging over lijken (zeiden zijn zakenrelaties). Hij was echter een ladykiller, met die zwarte blik en dat donker gezicht van een cowboy die regelrecht uit Hollywood kwam aangereden. Alle vrouwen bezweken.
Corina zeeg als eerste neer voor Frans. Hij nam haar (heet en hevig) en hij liet haar weer liggen, zoals het hem zinde. Hij kwam en hij ging, op het ritme van zijn wilde libido. Tot hij haar niet meer zag zitten, de zogezegd reguliere liefde liet hem plots onverschillig. Hij wou haar enkel nog als vrouw die hij ontrouw mocht zijn, zij moest zijn speeltje worden, voor de vluggertjes tussendoor. Corina boog het hoofd, zij kon niet meer zonder dat zwarte beest, die diabolische dekhengst van een onvoorspelbare man. Zij werd zijn periodieke vrouw die gespreid klaar wou zijn.
Ze was bereid om aan al zijn hitsige grillen te voldoen. Een mooie maar compleet weerloze prooi. Ze smeet zich. Neen, ze vergooide zich, oordeelde de goegemeente.
Dit is het verhaal van een volwassen en verstandige dame, iemand met een hogere kaderfunctie en met maatschappelijk aanzien, dat weliswaar geschonden was, maar niettemin bezat ze nog de hoogste burgerstatus.
Ik leerde Corina kennen in de periode dat ze het seksueel bezit van Frans was geworden. Ze vertelde me alles.
Ze zocht een uitlaatklep. Ze kampte met een verslaving: ze zag zich als een slavin, die hiervan toch… genoot.
Ze kon niet zonder de talloze kick’s van de erotiek die dwingeland Frans haar gaf, ondanks de schande en de schaamte. Tja, ik kon haar geen raad geven, zeker niet als ik haar totale willoosheid vaststelde, haar zin in hem.
Zo moest ze soms naar een verlaten plek te velde komen, ergens in een stal gaan plaatsnemen, enkel gekleed met een overjas, daaronder naakt en dan bang de aanwezigheid van Frans afwachten, met kloppend hart. Haar zwarte meester kwam, verrassend stil, steeds langs achter, deed haar een blinddoek om, betastte en streelde haar, tergend traag, op alle plekjes. Overal voelde ze zijn warme adem, hij legde haar een armklem aan, zelfs een enkelband, een strakke sjaal rond haar nek, hij kneep haar hals dicht, plette haar borsten met zijn donkere kop, zijn gulzige mond smoorde haar zuchten, tot ze geen lucht meer kreeg en in trance ging.
Ze smolt weg van wild genot.
Ze vermoedt dat hij ook foto’s nam, haar filmde. Het was een spel dat zonder limieten kon doorgaan, in oneindige variaties, maar altijd met het thema van onderwerping. Daarom hield ze zo ontzettend veel van Frans, haar geliefde tiran.
Ik citeer hier haar eigen woorden, ze verbleekte toen ze dit (zeer verlegen en vol schroom) tegenover mij uitsprak. Was dit de nederlaag van haar gezond verstand? Of de overwinning van de zonde en de liederlijkheid? Ik weet het niet. Zijn onze primaire driften soms signalen van het ‘godje’ dat woont in ieder van ons. Raakt de diepte van geilheid aan hoge sacraliteit?
Ik was voor haar in deze context niet de geschikte minnaar, ons contact verliep quasi seksloos. Maar ik wou ook de biechtvader van deze vrouw niet zijn. Onze wegen liepen dus uiteen. Ik schreef als afscheid nog een gedicht voor haar, en voor Frans. Hij las het en vond het obsceen. Toch.
Houden van het donker beest in onze geest
Je vertelt me van het donker dier.
Je lieveling die bijna tien jaar
in je ogen bijt. Je tijd verslijt.
Je ziet hem anderhalve keer.
En dan weer weken zuchten.
Niks meer zegt het beest
want jij bent lucht. Hij trapt
het licht uit in je hart. Het zwarte gat.
Je hebt geen vrede momenteel.
Er woedt een oorlog in je geest.
Van woorden die je buik bestoken.
Ganse nachten lig je wakker
om de bleke uren af te tellen.
Met de rook van sigaretten.
Je moet hoesten van de woede
die je niet wil voelen. Tot de stille dag
aanbreekt. Je woelt nog steeds alleen.
Je zegt me dat hij hard is als een steen.
Ik zie je vingers knoken worden. Trillen.
Als je kon, dan zou je op hem kloppen.
Maar dat wil die lieveling nu net zo graag.
Hij vraagt niet om je aandacht, hij heeft
liever portie’ s slaag. Dan kan hij jou nog
zwaarder pakken. Met een zweepslag of
een stok je billen in het rode vlees verslaan.
Het is een uit de hand gelopen hobby
van die vent. Terwijl jij immer doorgaat
met beminnen wacht hij eerder gesel af.
Hij kiest voor pijn. En hij verliest jou feller
in het lijden dan het kwade te bestrijden:
dat zijn hersens tart, zijn leven teistert.
Hij is langzaam moordenaar. In dit bestaan
fungeer jij enkel op de vlucht. Hij is de wildeman
die je zal openrijten tot jij blind bezwijkt als witte schone. Een voortijdig lijk. Ik zwijg terwijl jij in mijn armen hijgt.
Ik kan je helpen met mijn handen, maar ik raak je nergens met gerust verstand.
Ik laat je dus. Ik start mijn wagen en ik lees de kranten morgen bang. Een man verknalt zich of hij hangt zijn liefste op. Het was een spel van wreed plezier. Hij faalde niet want hij beging de daad (die jij voorspelde) puur. Uit misplaatste liefde & in laatste wanhoop.
… via allerlei tussencontacten weet ik dat het momenteel goed gaat met Corina, met of zonder zwarte Frans (laat dat het mysterie blijven). Wat mij betreft, rest er enkel respect. Ze had misschien te kampen met een zware verslaving, maar ze had eerst toch haar ketens afgeworpen. Ze gooide de gewoonheid overboord, het monotone burgerleven en de gevangenis van een opgebruikt huwelijk. Ze smeet zich, roekeloos en blind en begeerlijk. Alles leek haar beter dan dood te gaan in de uitzichtloze soberheid van de ondraaglijke alledaagsheid. Ze overwon de brutale macht van de massa, inclusief hun minachting. Ze rukte zich los en ontkwam zo aan de pletwals van het sterven bij leven.
Frans was niet zozeer een noodlot, maar noodzaak.
In mijn gedicht heb ik me dus finaal vergist. Tijd bracht een wijzer inzicht.
Alsof ik in de spiegel keek, in de sporen van mijn verleden, verloren in het erotisch donker. Het was ook revolte.