Over mijn lijk, zei ik. Het is te zeggen, dat schreef ik, geadresseerd aan de universitaire ophalingsdienst van lichamen die zopas zijn afgestorven. Omdat ik kwaad was op die stomzwijgende botte snij-en slagerswinkel. Ik had mijn niet overleden vlees en bloed op voorhand overgedragen aan hun wetenschappelijk fabriekje. Maar onlangs vroeg ik de ganse handel terug. Ik besloot liefdevol (voor Nathaliefje) om nog niet dood te gaan. Ze ging akkoord.
Even recapituleren. Het was herfst 2019 toen ik die nuchtere beslissing nam. Ik schreef een afstandsbrief aan het Vesaliusinstituut en mijn (te ontbinden) overblijfselen werden aanvaard, op voorwaarde dat ik daarna zou heengaan. Oké, ik mocht mijn tijd nemen, maar eens mijn laatste adem uitgeblazen, moest ik contractueel mee met hun academische draag- en stootkar, om deskundig en onverdoofd opengesneden en geanalyseerd te worden. Op dat moment mocht men nog het mes in mij zetten, ik was vrijgezel en baas over mijn eigen lijf. Mijn hart was ongebonden, dat kon makkelijk doorverpatst worden aan een gele neger of een zwarte indiaan, ik was pre-multicultureel en geen racist in mijn blanke binnenste.
Maar ik was even vergeten dat ik in wezen een geboren minnaar ben. Voilà, het was van datte, ik had reeds begin 2020 een nieuwe vriendin, een blonde droomprinses nog wel. Dat was Nathaliefje, ravissant en zoveel jonger dan haar weer vrolijk oplevende man. Hebbes, dacht ik, en ik huwde rap met haar. Ik vergat in mijn verliefde euforie die macabere lijkindustrie van Vesalius. Mijn lichaam behoorde nu toe aan mijn vrouw, ik werd haar blindelings trouwe partner, potdoof voor externe bekoringen. Ons ganse leven was zielsverbonden geworden, tot aan en over de dood, voor eeuwig en altijd. Extreme blijheid en lekkere seksfestijnen. Mijn hart, en al wat hoger en lager zat, lag in haar handen.
Anticlimax, niet dus, dat kon niet meer, mijn hart bleek op papier al lang verpand. Want toen ik eind vorig jaar Vesalius aanschreef om mijn toekomstige lijk terug te vragen, lukte dat van geen kanten. Mijn mail bleef onbeantwoord, de rechten op mijn lijf waren blijkbaar geijkt, mijn dode beenderen leken verzegeld. Ik panikeerde nog niet, tijd brengt raad en ik deed vooral mijn best om te blijven leven, want zodra definitief overleden werd mijn lichamelijke inboedel dadelijk opgehaald. Dat kon ik Nathaliefje niet aandoen, ze moest me rustig kunnen bewenen, alles nog één keer teder strelen, inclusief mijn juweel, en ook mijn haar nog eens kammen.
Ik besloot na twee maanden wachten en relax doorgaan met mijn amoureuze bestaan, dat het hoog tijd werd voor een serieuze brief, aangetekend graag. Ik wou mijn uiterlijke verschijning in gelijkte vorm preventief terug in mijn bezit krijgen, als aandenken en als afscheidsrelikwie voor mijn geliefde. Ik verklaarde me schriftelijk klaar voor haar tranen. Ik baalde van de brutale slachters van Vesalius, beenhouwers die mijn trouw uitbeenden. Maar waar zaten ze nu?
Niet in Leuven. Want een maand later kreeg ik antwoord, uit Amsterdam! Zo ver was ik van huis geraakt ten gevolge van de globalistische abracadabra in dodentransporten. Mijn terugvraag was normgevend Europees geregistreerd, maar nog niet aanvaard las ik tussen de regels.
Wat hadden die kleffe Hollanders eigenlijk zitten kliederen en kerven in mijn sterfdossier… dat gewoon om het hoekje was opgeslagen: het betwiste Vesaliusinstituut bevindt zich op minder dan 10 minuten wandelen van onze dakwoonst, in de Leuvense Minderbroederstraat. Raadsels, conform het onderwerp: de dood. De afzender slaagde er zelfs in om 2 (twee!) fouten te schrijven in mijn toch niet zo ingewikkelde familienaam. Een lijk wordt blijkbaar identiteitsloos, als mummie mag ik liefst een nummer zijn. In hun schrijven bleek de volgende prioriteit: de statistieken. Waarom wou ik verzaken aan deze nobele daad tot afstand van mijn buitenkant en zijn ingewanden. Mijn annulering werd nog niet expliciet geaccepteerd, eerst moest ik levend dwars doorheen hun dolle mallemolen van administratieve vermaling.
Gelukkig bleef ik de ganse tijd kerngezond, ik maakte vlijtig mijn frivole huiswerk thuis. Wij dansten, wij zongen en wij sprongen, wij schreven en wij illustreerden dat het een lieve lust was. Geen vuiltje aan de lucht, maar toch… wat een opluchting dat eergisteren het verlossende antwoord kwam, de officiële verklaring van Vesalius dat mijn nog af te sterven lichaam terug van mij is.
Ik heb de definitieve eigendomsrechten direct en integraal aan Nathaliefje overgedragen. Haar zorg zal er niet minder om worden, haar liefde nog maximaler!